25 SEPTEMBER 1940.
305
woordelijkheid kunnen stellen. Het komt Spr. voor, dat de
door Burgemeester en Wethouders voorgestelde vorm om
daarvoor zijn waardeering te uiten, de meest aangename
is ook voor de hoofden van dienst.
De heer VAN DER WERF zegt, dat zijn voorstel niet
uitgelegd moet worden als een blijk van mindere waardeering
voor hetgeen de hoofden van dienst hebben gedaan. Spr.
vindt echter, dat men van een hoofd van dienst mag ver
wachten, dat er altijd en in moeilijke omstandigheden
in het bijzonder in hooge mate initiatief van hem uitgaat.
Ten opzichte van ondergeschikte ambtenaren en werklieden
staat de zaak anders; wanneer dezen meer hebben gedaan
dan van hen verwacht werd, is daarvoor als blijk van
waardeering een gratificatie op haar plaats. Bij het hoofd
van dienst is hetgeen van hem verwacht wordt, in zijn
salarieering uitgedrukt; hem behoort een bijzondere dank
betuiging te worden gezonden.
Wethouder STRUIKEN wil nog even opmerken, dat
ook de hoofden van dienst, die niet in dit voorstel zijn
genoemd, hun plicht ten volle hebben gedaan. De drie
hoofden van dienst, om wie het thans gaat, hebben echter
een bijzonder initiatief ontwikkeld, waartoe de omstandig
heden hun op de eerste plaats de gelegenheid gaven.
Wethouder VAN MIERLO vindt, dat het iets onbe
vredigends geeft, wanneer men een groep van degenen,
die Burgemeester en Wethouders voor toekenning van een
gratificatie voordragen, daarvan gaat uitsluiten en de
gratificatie van een andere groep gaat verhoogen van 1
op 2 weken loon. Wil men de hoofden van dienst van
de lijst schrappen, dan dient men de gratificatie voor de
werklieden onveranderd te laten.
De heer VAN DER WERF kan daarin geen tegenstelling
zien. Men geeft een bepaald gedeelte van het salaris of