30 16 JANUARI 1940. De VOORZITTER erkent dit, maar wijst erop, dat sedertdien de omstandigheden dan ook totaal veranderd zijn. Ook de Minister stond er toen anders tegenover. Spr. wil gaarne toezeggen, dat het College met voorstellen tot huurherziening zal komen, zoo gauw de omstandigheden daarvoor gunstiger zijn. De heer MEIJVIS kan zich wel indenken, dat de oorlogs toestand hier zijn invloed doet gelden, maar kan zich toch moeilijk voorstellen, dat de Regeering den bouw van goed- koopere woningen geheel zal willen stopzetten. De VOORZITTER doet nogmaals uitkomen, dat het College destijds een programma voor huurverlaging had willen opstellen, waardoor zoowel voor de gemeente woningen als voor die der bouwvereenigingen lagere huren zouden kunnen worden bepaald. Het huurverlagingsfonds zou dan wel licht uitgeput geraken, doch het College had reeds in beginsel besloten, de dan resteerende tekorten voor rekening der Gemeente te nemen. Inmiddels zijn echter met de moeilijke tijdsomstandigheden de flnancieele moeilijkheden voor Rijk en Gemeente gekomen. De Minister wenschte aan dit plan niet mede te werken, doch wil thans langs langzamer paden toch tot verbetering in de volkshuisvesting trachten te komen. Een der daarvoor in aanmerking komende manieren is, oudere woningen met steun der gemeenschap weer geschikt te maken. Spr. geeft toe, dat dit min of meer een lapmiddel is, doch de omstandigheden laten geen andere methode toe. De heer VAN DER WERF verklaart, dat het gesprokene voldoende duidelijk het standpunt van het College heeft naar voren gebracht. Spr. had met zijn opmerking in eerste instantie slechts de bedoeling te voorkomen, dat hem later zou worden verweten, zich niet te hebben verzet tegen een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1940 | | pagina 30