7 NOVEMBER 1940. 343 23. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot beschikbaarstelling van een bedrag voor den bouw van 61 woningen aan Plataanstraat, Westeinde en in het Belcrum- kwartier (Bijlagen 1940, no. 193). De heer VAN OOSTERHOUT vraagt, of er aan de inrichting van de woningen niet iets zou kunnen worden veranderd. Spr. heeft namelijk gezien, dat er een kleine voorkamer is geprojecteerd. Als daarin een stookgelegenheid zou kunnen worden aangebracht, dan ware dat vertrekje als zitkamer te gebruiken. De VOORZITTER merkt op, dat bij sommige woningen, dat kamertje aan de achterzijde van het huis is geprojecteerd. Spr. had liever gezien, dat zulks bij alle woningen was geschied, omdat dit er toe geleid zou hebben het vertrekje als slaapkamer te gebruiken. Brengt men er nu een stook gelegenheid in aan, dan dwingt men de bewoners als het ware om het als z.g.n. „mooie kamer" in te richten. Spr. zou dat juist willen voorkomen. Immers groote gezinnen hebben ook uit moreele overwegingen meer slaap kamers noodig. Bovendien heeft men de plannen voor deze woningen telkens moeten veranderen. Zou men nu weder wijziging daarin gaan brengen, dan zal er opnieuw stagnatie ontstaan Dit valt des te meer te betreuren nu er juist gegronde hoop bestaat, dat de zaak spoedig tot een goed einde zal worden gebracht. Laat men dus niet weder met nieuwe plannen komen, want dan komt er nooit een einde aan de zaak. De heer VAN OOSTERHOUT verklaart, slechts een kleine wijziging in het bouwplan te hebben willen aan brengen om de woningen aantrekkelijker te maken. De VOORZITTER zegt, dat dit niet zoo gemakkelijk gaat omdat de plannen zoovele instanties moeten passeeren vooraleer zij de vereischte goedkeuring verwerven. Bij het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1940 | | pagina 343