7 NOVEMBER 1940.
347
De VOORZITTER vindt, dat de heer Sp oe lder groote
woorden gebruikt voor een kleine zaak. De toon, welken
hij aanslaat aldus Spr. is niet die, welke men hier
in den Raad gewend is te hooren en die reeds zoovele
jaren tot vruchtbare samenwerking heeft geleid. Spr. zou
het daarom betreuren, indien de besprekingen hier niet
meer in dien toon werden gevoerd. Wat de zaak zelve
betreft, zegt Spr., dat deeerste vraag van den heer Spo e 1de r
buiten de orde is. Zij kan dus gevoeglijk onbeantwoord
blijven. Op de verdere vragen van den heer Spoelder
kan Spr. antwoorden, dat de geheele zaak deze is, dat den
heer Van Aalst is verzocht een ontwerp te vervaardigen,
doch dat deze dit niet heeft ingezonden. Spr. wil de stukken,
betrekking hebbende op deze zaak, voor den Raad ter
visie leggen. Er zal dan blijken, dat er niets onregelmatigs
is geschied.
De heer SPOELDER vraagt, wat er tegen is om hier
openlijk te zeggen, hoe de zaak zich heeft toegedragen.
De VOORZITTER antwoordt, dat Burgemeester en
Wethouders thans onvoorbereid tegenover die zaak staan.
Zij hadden niet verwacht, dat deze „oude koe" weer uit
de sloot zou worden gehaald. Het is beter, dat zij schrif
telijk wordt afgedaan. Burgemeester en Wethouders zullen
dus in een volgende vergadering een schriftelijk overzicht
geven betreffende deze zaak.
De heer SPOELDER verzoekt daarop de verdere be
handeling van dit voorstel aan te houden tot de volgende
vergadering
De VOORZITTER verklaart, dat daartegen geen be
zwaar bestaat.
Alsnu wordt besloten, de verdere behandeling
van dit voorstel tot een volgende vergadering
aan te houden.