354 7 NOVEMBER 1940. heeft neer te leggen bij hetgeen Burgemeester en Wet houders over den gasprijs hebben beschikt. De Raad zou echter van een ander oordeel kunnen zijn. De VOORZITTER zegt, dat de opvatting van den heer Laureij niet juist is. De heer Laureij zou gelijk hebben, wanneer de formule niet bestond. Deze wordt telkens, b.v. maandelijks, opgemaakt en toegepast op de bestaande gas- prijzen. Naar gelang van de uitkomst der berekening gaan de gasprijzen omhoog of omlaag. Wethouder STRUIKEN merkt op, dat de Gascommissie telkenmale in de zaak zal worden gekend. De heer MABELIS zegt, dat er hier geen sprake is van delegatie. Was dit het geval, dan zou Spr. daartegen zijn. In de formule komt uitdrukkelijk tot uiting, dat eerst wanneer de productie-kosten verhoogd zijn, verhooging van den gasprijs mag plaats hebben. Daarbij is de productie, prijs altijd nog iets hooger dan den afnemers in rekening mag worden gebracht. Spr. kan het niet anders zien dan als een volkomen logische zaak. De heer WINKELHAGE meent, dat de Gasstichting een overheidsinstantie is en dat men derhalve gevolg zal moéten geven aan hetgeen zij in haar circulaire voorstelt. Wethouder STRUIKEN antwoordt, dat de Gasstichting geen overheidsinstantie is. Men behoeft dan ook geen gevolg te geven aan haar voorstel, maar het is wel beter het te doen, omdat het de eenige mogelijkheid is om, wanneer het noodig is, tot gasprijsverhooging te komen. De heer BEUKERS vraagt, of men den gasprijs mag verhoogen, wanneer de productie minder wordt. Als de productie b. v. 3/4 wordt van wat zij geweest is, wordt de kostprijs van het gas belangrijk hooger.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1940 | | pagina 354