16 JANUARI 1940.
37
tenaren de eed zal worden gevorderd, alsmede de eeds
formule vast te stellen. Dit is voor alleSpr. bekende gevallen
vastgelegd.
De eed, welken men immers aflegt onder aanroeping van
God, is voor Spr. iets, dat men hoog moet houden.
Spr. zal het voorstel gaarne in dezen zin gewijzigd zien,
dat de Raad bepaalt, wien de eed kan worden opgedragen,
en onder welke formule.
De VOORZITTER merkt op, dat nergens is voorge
schreven, dat alleen de Raad tot eedsvordering geroepen
is. De eedsformule is uit de bewoordingen van het voorstel
reeds af te leiden. Doch er is ook geen bezwaar tegen,
ze ter vaststelling aan den Raad voor te leggen. Moet de
Raad ook de personen of categorieën aanwijzen, wien de
eed kan worden opgedragen? Spr. kan zich voorstellen,
dat de betreffende ambtenaren dit als grievend zullen ge
voelen, en acht het ook overigens practischer dit aan
Burgemeester en Wethouders over te laten. De bedoeling
is, de verboden, neergelegd in het Ambtenarenreglement
betreffende het verstrekken van inlichtingen, en het aan
nemen van belooningen, steekpenningen, e d„ nog eens
extra te beklemtoonen. Geenszins, omdat de ervaring dit
noodig heeft gemaakt, doch uitsluitend als voorzorgsmaat
regel.
De heer MABELIS beschouwt het afleggen van een eed
volstrekt niet als grievend voor de ambtenaren. Integendeel,
het is een eer. Deze eed wijst op het gewicht en de be-
teekenis van de functie. Het was dan ook tot nu toe
gebruikelijk een eed te vorderen alleen van de hoogere
ambtenaren, zooals gemeente-ontvanger, secretaris, en be
drijfsdirecteuren. De Raad mag daarom tegen een eeds
vordering niet onverschillig staan, door ze aan anderen
over te laten. De eed is daarvoor een te groote zaak.