38 16 JANUARI 1940. De VOORZITTER wijst op de practische bezwaren, aan de verlangens van den heer M a b e 1 i s verbonden. Een eed kan plotseling noodig zijn, wanneer een ambtenaar bij ziekte of ontstentenis afwezig is en een ander zijn taak tijdelijk moet overnemen. Spr. is van meening, dat de Raad deze regeling gerust aan Burgemeester en Wethouders kan overlaten. Het College is zich voldoende bewust van de waarde der beëediging, zoodat er geen reden is te vreezen voor onjuiste toepassing. Gaarne wil Spr. de toezegging doen, dat met de grootste zorg zal worden bepaald, wie der ambtenaren voor eedsvordering in aanmerking komen. Wethouder KROONE, de vraag van den heer Laureij beantwoordend, zegt, dat de ambtenaren-organisaties in de Commissie voor Georganiseerd Overleg in de eerste plaats bezwaar hadden tegen de overwerk-bepaling. Men zeide deze bepaling overbodig te achten, omdat het personeel in deze tijden het noodige werk toch wel zou verrichten zonder extra betaling. Tegen de redactie bestond het be zwaar, dat men in plaats van „bijzondere" wenschte te spreken van „buitengewone" omstandigheden. Voorts achtte men de woorden „onmiddellijk verband houdt met" niet juist en beter te vervangen door „dient ter uitvoering van". Het College van Burgemeester en Wethouders heeft deze verschillen besproken, doch vond er te weinig verschil in» zoodat besloten werd de eigen redactie te handhaven. Bovendien vindt men hier steun in de bekende circulaire van den Minister, die dezelfde bewoordingen gebruikt. De heer KOOIJMAN verklaart dit voorstel van Burge meester en Wethouders met groote verwondering te hebben gelezen, en wel zeer in het bijzonder de passage, dat het Georganiseerd Overleg, behoudens enkele bemerkingen, met een en ander accoord gaat. Het is hier ongeveer hetzelfde geval als zooeven bij de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1940 | | pagina 38