16 JANUARI 1940. 39 presentie-gelden voor de stembureaux. Gedeputeerde Staten wenschen vermindering: Burgemeester en Wethouders stellen het dadelijk aan den Raad voor. Hier wenscht de Minister en weer volgen Burgemeester en Wethouders voetstoots. Het begint in Breda langzamerhand te worden, zooals een Kamerlid-Burgemeester zich onlangs in een vergadering uitliet: In de gemeenten is het thans veelal zoo, dat als een hoogere instantie een wensch deponeert in de brievenbus bij de voordeur men even daarna aan de achterdeur het overeenkomstige besluit van Burgemeester en Wethouders of den Raad in ontvangst kan nemen. Deze Burgemeester- Kamerlid heeft aan den wensch van den Minister ter zake van het overwerk geen gevolg gegeven. Ook Gedeputeerde Staten van Utrecht hebben de betreffende circulaire een voudig ter zijde gelegd. Spr. acht dit zeer logisch. Er moet een grens zijn. De hoogere instanties moeten van de ge meentelijke autonomie afblijven. Bovendien was de eerste circulaire van den Minister zoo onduidelijk, dat daartegen onmiddellijk aile personeelsbonden hebben geageerd. Met het gevolg, dat de tweede, kort daarop volgende circulaire reeds belangrijk minder scherp was gesteld Uit de notulen van de G. O.-vergadering, evenals uit de mededeelingen van Wethouder K r o o n e kan men zien, dat de Bonden tegen dit voorstel waren. De raadsleden, die in de Commissie voor G. O. zitting hadden, waren er minder tegen, maar achtten toch ook de redactie te vérgaand. Na ampele bespre king verklaarden de personeelsorganisaties, zich met het voor stel te zullen vereenigen, doch slechts, mits de reeds door den Wethouder genoemde redactieveranderingen werden aan gebracht. Spr. vindt het niet aangenaam dit alles te moeten zeggen. Het is hier een kwestie van meer of minder. Burgemeester en Wethouders noemen de omstandigheden „bijzonder", de bonden willen spreken van „buitengewoon". Burge meester en Wethouders vinden daar geen verschil in. Maar

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1940 | | pagina 39