6 MAART 1940.
69
tot zijn conclusie gekomen is, en legt uit, hoe de gang van
zaken in het G.O. is.
De Voorzitter der Commissie licht een voorstel toe,
daarna spreken de vertegenwoordigers van het personeel.
Gaan deze met het voorstel accoord, dan is als regel de
zaak afgedaan voor de raadsleden. Ter illustratie verwijst
Spr. naar de behandeling van het nieuwe artikel 55a. Als
ambtenaar zou Spr. nimmer met dat artikel in den voor
gestelden vorm accoord zijn gegaan. Toen de bonden er
zich vóór verklaarden, was er voor Spr. als raadslid geen
reden meer, er tegen te ageeren.
In het onderhavige geval stond de zaak anders. De ver
tegenwoordigers van het personeel waren tegen het voorstel.
De raadsleden waren slechts gedeeltelijk vóór. Dit blijkt
uit hetgeen Spr. op de vorige vergadering heeft gezegd,
en wat te lezen is op bldz. 39. Spr. leest de betreffende
passage voor, n.l.: „De raadsleden, die in de commissie
voor G. O. zitting hadden, waren er minder tegen, maar
achtten toch ook de redactie te vérgaand
Spr. zegt, dat dit niet hetzelfde is, als: „weinig bezwaar
hebbenzooals de Voorzitter het voorstelt.
Spr.'s grootste bezwaar gaat echter tegen den laatsten
zin: „Toen echter de Bonden hun bezwaren ontwikkelden,
is hij daarin gevolgd."
Reeds vóór de vergadering van het G. O. deelt Spr.
mede, was de door hem voorgestane redactiewijziging in
het voorstel aangebracht, zoodat de conclusie van den
Voorzitter in strijd is met de werkelijkheid. De Bonden
waren tegen, de raadsleden slechts gedeeltelijk vóór. De
partijen moesten dus tot elkaar gebracht worden, en dit
is gelukt door overleg, voor een zeer groot deel door het
aanbrengen van de door Spr. voorgestelde wijziging. Spr.'s
conclusie is dus: Niet de raadsleden zijn de Bonden gevolgd,
maar omgekeerd.
De VOORZITTER neemt er nota van, dat de heer