6 MAART 1940. 79 niet meer op de begrooting te brengen. Burgemeester en Wethouders moeten deze opmerking toch hier overbrengen zij is feitelijk tot den Raad gericht. De Raad kan dan een besluit nemen naar eigen inzicht Spr. meent hiermede de geste van Ged. Staten in het juiste licht te hebben gesteld. Men moet daarbij niet uit het oog verliezen, dat de be- zuinigingsdrang uiteindelijk van het Rijk uitgaat; de tering moet nu eenmaal naar de nering worden gezet. De heer SPOELDER begrijpt heel goed, dat Burgemeester en Wethouders het in feite niet met de intrekking van het subsidie eens zijn, doch om zulk een klein bedrag niet willen twisten. Het gaat hier ec iter om een principe-kwestie. Daarom gehoord ook de stemming in den Raad vindt Spr. het noodig in deze een standpunt te bepalen. Hij stelt derhalve voor, het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet te aanvaarden. De heer VAN DER WERF neemt aan. dat Ged. Staten speciaal op instigatie van het Rijk op de gemeentelijke begrootingen moeten besnoeien. Spr. vindt echter, dat de instantie, die voor die versobering moet zorgen, geheel op den verkeerden weg is. Het is belachelijk een post van f 25.te schrappen om bezuinigingsredenen, evenals het verleden jaar toch ook al belachelijk werd gevonden, dat f 1700.op de subsidies moest worden beknibbeld. Een bedrag van f 1700.— meer of minder oefent immers op een begrooting als die van Breda geen invloed van be- teekenis uit. Spr. kan zich voorstellen, dat op andere, hoogere uitgaven, zooals b.v. het crediet voor uitbreiding van de straatverlichting, aanmerking zou kunnen worden gemaakt. Als men echter op dergelijke uitgaven geen aan merking maakt, dan bewijst dit, dat het beleid hier goed is. Wil men van hoogerhand, dat er bezuinigd wordt, dan moet men dit op andere zaken doen, niet op een punt als

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1940 | | pagina 79