.8
16 JANUARI 1940.
De VOORZITTER opent de vergadering en houdt de
volgende rede:
Mijne Heeren,
Verleden jaar wees ik in mijn nieuwjaarsrede op het
zorgwekkende van de tijden, waarin wij leven.
Sindsdien heeft de internationale toestand zich in zeer
ongunstigen zin ontwikkeld.
Met ontsteltenis nemen wij waar, dat in onze zoogenaamd
beschaafde wereld de tegenstelling van belangen en van
denkbeelden heeft geleid tot een bloedige worsteling,
waarvan wij de toekomstige ontwikkeling zelfs niet bij
benadering kunnen vaststellen. Wij zien, hoezeer het recht
in het gedrang komt, hoezeer de macht willekeurig wordt
aangewend.
Tusschen de tegenstanders in ligt ons land gekneld,
zich in elk opzicht wapenend teneinde in staat te zijn ontzag
af te dwingen en, als het zou moeten, het grondgebied te
verdedigen tot het uiterste.
De tijden zijn zeer ernstig van harte hoop ik dat het
nieuwe jaar voor het land, voor onze stad, voor U en de
Uwen voorspoedig moge zijn.
In het afgeloopen jaar werd wederom eene Prinses ge
boren. Terecht verheugen wij ons in den bloei van den
Oranjeboom.
De internationale spanning en de mobilisatie, die het
gevolg was van den uitbrekenden oorlog, hebben vele
stadgenooten onder de wapenen geroepen. Een groot aantal
van deze gemobiliseerde mannen brengt zware offers aan
het landhunne deskundige leiding en hunne werkkracht
kunnen, vooral onder de huidige omstandigheden, in hunne
zaken noode worden gemist.
De zakenverloven, die worden verleend, komen zooveel
mogelijk tegemoet aan de bezwaren, die worden ondervonden.
De kostwinnersvergoedingen nemen, waar het noodig is,