6 MAART 1940. 99 De heer MABELIS merkt op, dat men nu wel kan zeggen: „Die huizen moeten maar afgebroken worden en de bewoners behooren in betere huizen te gaan wonen''; er zijn echter ook nog andere kanten aan de zaak. De eigenaars van die woningen zijn vaak menschen, die maar net van de huuropbrengst kunnen leven. Zij hebben geen geld om verbeteringen aan te brengen. Afbraak van de woningen beteekent voor hen verlies van hun kapitaaltje. Als de Minister nu de gelegenheid opent om met over heidssteun die woningen te verbeteren en zoodoende hun kapitaaltje te redden, dan vindt Spr., dat die gelegenheid met beide handen moet worden aangegrepen. Hij twijfelt er niet aan, dat de huizen, welke door Burgemeester en Wethouders ter verbetering zullen worden voorgedragen, dit ook waard zullen zijn. Zonder verdere bedenkingen wordt daarop conform het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. 36. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, in zake herziening van het presentie-geld voor voorzitters en leden van stembureaux (Bijlagen 1940, no. 34). De heer VAN DER WERF herinnert er aan, dat in de vorige vergadering een voorstel is aangenomen om het presentie-geld op het oude bedrag te handhaven. Het motief, dat hiertoe heeft geleid, was dit, dat het altijd de bedoeling van het presentiegeld is geweest den leden der stembureaux een vergoeding te geven voor het derven van inkomsten op den dag der stemming, zoodat ook minder gesitueerden de werkzaamheden, verbonden aan het lid maatschap van een stembureau, kunnen verrichten. Uit het bezwaar, dat Gedeputeerde Staten tegen handhaving van het presentiegeld op het oude bedrag, hebben, meent Spr. te mogen opmaken, dat zij deze zienswijze niet deelen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1940 | | pagina 99