7 MAART 1941.
103
De heer VAN GASTEL wil van zijn zooeven geuiten
wensch een voorstel maken.
De heer LOONEN vreest, dat door een tweede aan
bieding van de kwitantie de bedoelde vaste inningsdatum
in het gedrang zal komen.
De heer HEER sluit zich aan bij het voorstel van den
heer Van Gastel. De kosten, welke voor het bedrijf
voortvloeien uit een tweede aanbieding, kunnen door het
heffen van 10 cent incasso genoegzaam bestreden worden.
Wethouder STRUIKEN zegt, dat het hierbij juist gaat
om het aanbieden van de kwitantie op een vasten datum.
Wordt het voorstel van den heer Van Gastel aange
nomen, dan zal dit in de practijk er toe leiden, dat de
kwitanties voor het grootste deel eerst bij de tweede aan
bieding worden betaald. De verbetering, welke met de door
Burgemeester en Wethouders voorgestelde regeling werd
beoogd, is dan weer volkomen te niet gedaan.
De heer VAN DER WERF vraagt, of men de tweede
aanbieding der kwitantie niet door den geleide- en bood
schappendienst „G. E. B. O." zou kunnen doen geschieden'
Wethouder STRUIKEN vindt het niet juist, de inning
uit handen te geven als men zelf een incasso-instelling heeft.
De heer WINKELHAGE vertrouwt, dat men uit de
opbrengst der incasso-kosten wel een extra kracht in dienst
zal kunnen nemen voor de inning.
De VOORZITTER vindt ook, dat het bedrijf zelf belast
moet blijven met de inning.
Het voorstel van den heer Van Gaste
wordt hierop in stemming gebracht en aange
nomen met 20 tegen 4 stemmen.