28 AUGUSTUS 1941.
221
allen den innigen wensch uit, dat het U gegeven moge
zijn, onder God's onmisbaren zegen, onze geliefde stad
Breda door deze donkere tijden te geleiden.
Het ga U en den Uwen goed!
De VOORZITTER verklaart zeer gevoelig te zijn voor
de waardeerende woorden van den heer P 1 e ij t e en voor
de instemming, welke de Raad daarmede heeft, betuigd.
Als er onder Spr.'s leiding iets goeds verricht is, dan is
dat te danken aan de eendrachtige samenwerking met den
Raad en de Heeren Wethouders. Spr. zegt voorts het
volgende
Ingevolge de 8ste verordening van den Rijkscommissaris
voor het bezette Nederlandsche gebied, betreffende bij
zondere maatregelen op administratief rechterlijk gebied,
blijven met ingang van 1 September a s. de werkzaamheden
der Gemeenteraden en der Colleges van Burgemeester en
Wethouders rusten.
Zoolang de maatregelen worden gehandhaafd, zullen er
dus geen zittingen van dit College worden gehouden.
De Raad, aan wien bij de Grondwet van 1848 de regeling
en het bestuur van de huishouding der gemeente werd op
gedragen, is buiten werking gesteld en tegelijkertijd ook
het College, dat het dagelijksch bestuur der stad vormde
en. wat de Wethouders betreft, was samengesteld uit en
door den Raad.
Gedurende zijn bestaan heeft de Raad een aanzienlijken
invloed gehad op het bestuur der stad, zij het ook, dat
meer en meer het zwaartepunt bij het dagelijksch bestuur
kwam te liggen. In de practijk is de Raad van wetgevend
orgaan geleidelijk een hoofdzakelijk contrĂ³leerend lichaam
geworden.
In onze stad heeft deze wijziging zich zonder noemens
waardige schokken voltrokken. De leden van den Raad
en zeker van het College in zijn tegenwoordige samen
stelling hebben de gewijzigde figuur begrepen en zich,