36 14 JANUARI 1941 Mijnheer de Voorzitter, ik moge eindigen met een tweetal vragen. Er is nu een aanbod van den heer Van Aalst voor 235,en van de firma Begeer van 125,— plus omzet belasting. Het verschil is ongeveer 100,Maar het is een uit gave voor één keer. Hebben Burgemeester en Wethouders de beide ontwerpen met elkander kunnen vergelijken en hebben zij op grond daar van de keuze op het ontwerp-B e g e e r laten vallen? Zoo niet, is het College dan bereid alsnog daartoe over te gaan en een nadere beslissing in overweging te nemen? De heer VAN HOUTEN verklaart, in deze kwestie op het standpunt van den heer M a b e 1 i s te staan. Ook hij is van meening, dat deze aangelegenheid overhaast is behan deld. Uitdrukkelijk verklaart Spr., dat hij zich dit oordeel heeft gevormd los van het rapport van den heer Van Aalst. De VOORZITTER zegt, dat men zich hierbij moet ont doen van de meening, dat Burgemeester en Wethouders iets zouden hebben tegen Bredasche kunstenaars. Dat dit inder daad niet zoo is, blijkt wel uit de medewerking, welke de Bredasche Kunstkring steeds van de zijde van het Gemeente bestuur ondervindt en verder uit het feit, dat aan den heer Van Aalst zoowel het ontwerpen van den eere-penning der gemeente Breda als van de plaquette, bestemd voor de stad Antwerpen, is opgedragen. Deze geschiedenis is echter te veel op de spits gedreven. Burgemeester en Wethouders wilden de ambtenaren bij dienstjubilea een penning schenken. Het was hun bedoeling, daarvoor niet te veel uit te geven. Daarom hebben zij én de firma Begeer èn den heer Van Aalst uitgenoodigd een ontwerp in te zenden. Het mocht geen penning zijn van dezelfde allure als de eerepenning. Begeer heeft hieruit opgemaakt, dat het motief van den eerepenning wel gebruikt mocht worden, doch dat de penning alleen minder reliëf moest hebben. Spr. geeft toe, dat de heer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1941 | | pagina 36