30 12 OCTOBER 1945.
De VOORZITTER vraagt of de heer Van Haperen
de benoeming aanneemt.
De heer VAN HAPEREN antwoordt bevestigend en dankt
de leden, die hun stem op hem hebben uitgebracht voor het in
hem gestelde vertrouwen; zij en ook degenen, die niet op hem
gestemd hebben, kunnen te allen tijde bij hem aankloppen. Hij
is bereid hen allen met zijn hulp ter zijde te staan.
De VOOORZITTER stelt thans aan de orde de regeling
van het plaatsnemen der verschillende politieke groepen in de
raadzaal.
De heer SMIT merkt op, dat artikel 96 der Gemeentewet
den Raad de bevoegdheid geeft om voor het geval, dat de wet
houders door ziekte enz. niet in staat zijn hun taak uit te oefe
nen, vervangers aan te wijzen. Het wil Spr. voorkomen, dat
het aanbeveling verdient daartoe thans reeds over te gaan, ten
einde ervan verzekerd te zijn, dat zij door deskundigen zullen
worden opgevolgd.
De VOORZITTER antwoordt, dat zoolang hij zitting heeft
in den Raad het nog nooit is voorgekomen ,dat te voren in de
vervanging der wethouders is voorzien. Het is geen usance.
Spr. ziet geen enkele reden om daarvan af te wijken. Het ge
beurt trouwens nergens. Wanneer de behoefte ontstaat aan
een vervanger, is het tijd genoeg om tot aanwijzing over te
gaan. Nu de zittingsduur van den Raad slechts 6 a 7 maanden
bedraagt, heeft hetgeen de heer Smit wil heelemaal geen zin.
De heer SMIT ziet dit niet in. Hij acht het een voordeel
thans reeds verzekerd te zijn van een vervanging door deskun
digen.
De VOORZITTER begrijpt niet, wat deskundigheid hier
mede te maken heeft. Immers de Raad benoemt de wethouders
niet in bepaalde functies; hij heeft geen bemoeienis met de
werkverdeeling onder de leden van het College van Burge-