52
22 NOVEMBER 1945.
van de Drankwet in 1931. Nu is niet direct aan te toonen, dat
toepassing van het wettelijk maximum voor Breda zoo scha
delijk zou zijn, maar de gemeenten is de gelegenheid gelaten
om daarbeneden te gaan. Spr. meent, dat daarvoor redenen
aanwezig zijn. Immers: „Studie en ervaring hebben geleerd"
aldus Burgemeester en Wethouders in hun reeds zooeven
aangehaald prae-advies „dat het gevaar misschien minder
schuilt in de openbare dronkenschap dan wel in de gevolgen
van physiek en moreel verval, welke zich doen gelden bij per
sonen, die, ook al zijn zij nooit dronken, geregeld in zekere
mate alcohol gebruiken; in dit licht bezien is het voor deze
Gemeente van belang een rem aan te leggen aan de verleiding
tot drankgebruik, welke rem is te vinden in een verlaging
van het maximum-aantal vergunningen." Spr. handhaaft dan
ook zijn voorstel om H.M. de Koningin te verzoeken, het ma
ximum-aantal vergunningen voor Breda op 140 te bepalen
Hij is er zeker van, dat hiermede een sociaal en hygiënisch
belang zal worden bevorderd.
De VOORZITTER is het niet geheel eens met de opvat
ting van den heer Mabelis. De Drankwet bepaalt het maxi
mum-aantal vergunningen op 1 op 500 inwoners. Deze maat
regel is toch genomen op instigatie van degenen, die het
drankmisbruik willen tegengaan. Men kan zulks dus vol
doende achten, tenzij er voor Breda een bijzondere reden was
om daarvan af te wijken. Spr. kan niet inzien, dat dit het ge
val is. Men kan dus gerust aan het wettelijk maximum vast
houden.
De heer SMITS VAN WAESBERGHE gaat accoord met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Ma-
belis vergeet, dat Nederland, op het gebied van het alcohol-
verbruik, het allermatigste land van Europa is. In België is het
alcoholverbruik 10 maal zoo hoog. In Engeland wordt 6 maal
en in Duitschland 8 maal zooveel bier gebruikt dan in Neder
land. Nederland slaat dus een zeer goed figuur op dit ge
bied. Waarom zou men dus trachten het alcoholverbruik nog
meer te beperken? Spr. begrijpt den heer Mabelis niet goed;