108 1 MEI 1946. De heer VAN HOUTEN Behalve die over leden van Nationaal Front Wethouder VAN MIERLO zegt, dat deze volgens de voorschriften niet voor behandeling door de zuiveringscom missie in aanmerking kwamen. Zij zijn echter wel aan de hoogere instanties doorgegeven. Er is gezegd, dat niet alle leden van de zuiveringscommissie aan de werkzaamheden zouden hebben deelgenomen. Dit moet op een misverstand berusten. Waarschijnlijk verwart men hierbij leden met ad- viseerende leden, die namens verschillende bedrijven en diensten waren aangewezen om zoo noodig inlichtingen te kunnen geven. Aangezien er diensten zijn geweest, waar over geen klachten waren binnengekomen en andere waar nadere toelichting onnoodig bleek, zijn die adviseerende le den niet opgeroepen of gehoord. Spr. stelt er prijs op te ver klaren, dat de zuiveringscommissie met de grootst mogelijke objectiviteit en nauwgezetheid is te werk gegaan zonder aanzien des persoons. Wat de autonomie der gemeenten betreft, zegt Spr. dat het niet zoo moeilijk zou zijn, de gemeenten binnen korten tijd haar financieele zelfstandigheid terug te geven, namelijk door te trachten verschillende dure diensten naar het Rijk over te hevelen. Men was dan echter op den verkeerden weg, want de autonomie zou verdwijnen en de gemeenten werden doode administratieve lichamen, die geheel van bo venaf geregeerd zouden worden. Op de departementen in Den Haag is nog een en ander blijven hangen van de menta liteit der laatste vijf jaren. Men bemoeit zich daar zelfs met aangelegenheden, welke niets met de gemeentelijke finan ciën te maken hebben. Hiertegen verzetten Burgemeester en Wethouders zich, waar dat maar eenigszins mogelijk is. Er is gezegd, dat de samenstelling van den Raad niet democratisch is. De vertrouwensmannen, die bij de samen stelling zijn geraadpleegd, behoorden echter tot allerlei poli tieke groepeeringen. Zij zijn het tenslotte onderling eens ge worden over de huidige samenstelling, wat betreft politieke indeeling. Ook ten aanzien van de personen, die lid van den tijdelijken Raad zouden worden, is de grootst mogelijke vrij heid gelaten. Spr. betreurt het tenslotte een persoonlijk woord te moeten spreken. Er is opgemerkt, dat het wethouderschap hier slechts een nevenfunctie zou zijn en als zoodanig zou worden be schouwd. Dit is het inderdaad, maar wanneer men dit zoo uitlegtNu ja, dat doe ik er ook nog wel bij, dan is dat niet juist. Het wethouderschap heeft bij Spr. altijd nummer 1 op

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1946 | | pagina 108