2 MEI 1946.
127
De heer VERHAAK vraagt, of het onderwijzend perso
neel niet kan worden verzocht zich om de drie jaren aan
zulk een onderzoek te onderwerpen.
De VOORZITTER Wij zullen er moeite voor doen.
Wethouder VAN MIERLO zou er, als het mogelijk was,
niet tegen opzien de doorlichting verplichtend te stellen, al
zou dit ook veel kosten.
De heer HEER sluit zich aan bij het betoog van den heer
Verhaak. Doorlichting van het personeel heeft reeds in
verschillende bedrijven plaats en wordt door dat personeel
toegejuicht. Spr. gelooft niet, dat het onderwijzend personeel
zich daartegen zal verzetten. Het verdient aanbeveling er
propaganda voor te maken.
Wethouder KROONE merkt op, dat de Memorie van
Antwoord op het Centraal Rapport inderdaad den indruk
wekt alsof alle t.b.c.-patiënten in ziekenhuizen of sanatoria
zijn opgenomen. Dit is niet heelemaal juist. Het verschil zit
hierin, dat de gegevens van den heer V e r h a a k van ver
dere strekking zijn dan die van de Gemeente. Eerstgenoemde
omvatten alle patiënten, dus ook degenen, die hun verpleging
zelf bekostigen, terwijl laatstgenoemde alleen betreffen de
patiënten, die voor rekening der Gemeente worden verpleegd.
Spr. zal deze aangelegenheid nog eens in den zin, als de
heer Verhaak bedoelt, bekijken.
De heer VERHAAK wijst er op, dat het ook van belang
is om de patiënten, die zelf hun verpleging kunnen betalen,
te doen afzonderen.
De VOORZITTER veronderstelt, dat het moeilijk zal
zijn, een afzonderlijk paviljoen daarvoor op te richten.
De heer VERHAAK zegt, dat het een noodgebouw zou
kunnen zijn.
De heer BRINKERHOF vraagt, of het voormalige zieken
huis van Ginneken daarvoor geen dienst zou kunnen doen.
De heer VERHAAK meent, dat bedoeld gebouw onge
schikt is voor dit doel.