I 12 JUNI 1946. 205 „van FILMS En dan mag ik toch aannemen, dat zulks is „de jeugd, die den leeftijd, welken wij plegen te noemen de „puberteitsjaren, heeft bereikt. Deze leeftijd ligt mijns in- „ziens hooger dan 16 jaar en dan ware dus de leeftijd voor „het verbod te stellen op 19 en 20 jaar. daar die leeftijden „toch wel het meest gevaarlijk zijn. „Toch, Mijnheer de Voorzitter, is het verbod uit hoofde „van opvoedkundigen maatstaf uit den booze. Wat stelt men „hier tegenover, is mijn eerste vraag. En nog urgenter is mijn „tweede vraag tot welke excessen zullen deze leden der „maatschappij kunnen overgaan Het is ons allen, Mijnheer „de Voorzitter, wel bekend, dat de meeste verboden wor- „den gesteld, niet omdat, maar opdat zij overtreden zullen „worden en hier vraag ik mij dus met recht af welke exces- „sen zullen hier uit volgen „Het spijt mij, dat de heer M e ij s zoo weinig vertrouwen „heeft in de z.g. Zuidelijke nakeuring en evenmin veel ver- „trouwen heeft in de mededeeling, welke U, Mijnheer de „Voorzitter, heeft gedaan in de raadsvergadering van 26 „Februari 1946, waarin U als antwoord aan den heer Van „H o u t e n, welke betoogde, dat wij ons bij de uitspraak „van de centrale commissie behoorden neer te leggen, letter- „lijk het volgende zeide „dat de wet iedere gemeente toestaat de door de centrale „commissie gekeurde films naar den plaatselijken toestand „na te keuren. Dit is ook volkomen reëel immers een film, „die geschikt is om in een stad als Amsterdam vertoond te „worden, is dat nog niet voor een Brabantsch dorp. Een „plaatselijke keuring heeft echter bezwaren. Daarom kan „men zich beter aansluiten bij een gemeenschappelijke film- .keuring voor het geheele Zuiden". „Ik meen te moeten opmerken, dat het toen in de raads zitting van 26 Februari '46 de gelegenheid en het tijdstip „was om naar voren te brengen, dat hij t.o.v. die mededeeling „en dat voorstel zeer weinig hoop had. „Mijnheer de Voorzitter, er zitten namelijk nog meer ha- „ken en oogen aan een verbod volgens de motie van den „heer M e ij s. „Ik wil den Raad er op wijzen, dat de heer M e ij s juist „nu een verbod wil, nu Breda zich heeft aangesloten bij de „Zuidelijke nakeuring, die zoo juist weer bestaat en pas weer „behoorlijk is gaan functioneeren, niet vergetende dat deze „nakeuring zeer minutieus te werk gaat en de leeftijdsgren zen, alle leeftijden, 14 jaar en 18 jaar wel degelijk aanhoudt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1946 | | pagina 205