228
17 JULI 1946.
De VOORZITTER dankt voor dezen gelukwensch en
zegt, dat hij het als een voorrecht beschouwd om in samen
werking met den Raad nog te mogen blijven werken
aan de belangen van Breda-
De onder 2 en 3 vermelde stukken worden daarop
voor kennisgeving aangenomen.
4. Schrijven van Burgemeester en Wethouders, houdende
nadere mededeelingen omtrent den van Ir. G. A. P. de
Kort gevorderde auto. (Bijlagen 1946, no. 114).
De heer VAN HOUTEN houdt de volgende rede
..Mijnheer de Voorzitter, toen op 8 Mei j.l. het voorstel
,,van Burgemeester en Wethouders tot aankoop van den auto
„van den heer Ir. de Kort aan de orde kwam, wisten Bur
gemeester en Wethouders, dat deze wagen op 13 April
reeds terug was genomen door den heer L. de Kort,
„broer van den eigenaar. Het College achtte het blijk
baar niet noodig, dit aan den Raad mede te deelen
„en pas toen er uit de Raad bezwaren kwamen, deed het
„College mededeeling, dat de zaak in handen der politie was.
„Op 28 Mei d.a.v. ontvingen de Raadsleden individueel
„een schrijven van Ir. de Kort, waarin deze op zeer
„scherpe wijze den gang van zaken uiteenzette, die volgens
„mij en mijn fractiegenooten voor Burgemeester en Wet
houders aanleiding had kunnen zijn een aanklacht tegen
„genoemden heer in te dienen. Immers in genoemd schrijven
„kwam o.a. de volgende passage voor „dat de zeer on-
„juiste begrippen, die het College van Burgemeester en Wet
houders omtrent het mijn en dijn van de ingezetenen blijkt
„te bezitten".
„Dit schrijven gaf ons aanleiding namens onze fractie een
„drietal vragen aan Burgemeester en Wethouders te stellen,
„welke in de vergadering van 12 Juni j.l. door U, Mijnheer
„de Voorzitter, werden beantwoord. Toen ik naar aanleiding
„van Uw antwoord eenige nadere inlichtingen wenschte te