17 JULI 1946. 229 „ontvangen, ontnam U mij reeds vóórdat U wist, wat ik „ging zeggen, het woord met het argument, dat er dan weer „insinuaties geplaatst zouden worden en dat het gezeur nu „eens uit moest zijn. Dat dit zonder meer niet door ons werd „aanvaard, zal U duidelijk zijn. Ons geluid moge wellicht „het College en misschien ook meerdere raadsleden wel eens „onaangenaam in de ooren klinken, hetgeen wij te zeggen „hebben is altijd eerlijk gemeend. Wij hebben geen behoefte „aan critiek om de critiek, maar achten het onze plicht te „kunnen eischen, dat de Raad steeds behoorlijk wordt inge- „licht over alle vraagstukken, welke aan de orde zijn. Dat „de voorlichting ten aanzien der kwestie De Kort niet „geheel volledig is geweest, zullen Burgemeester en Wet- „houders moeten erkennen. „Ik wil in eerste instantie noch op het schrijven van Ir. „de Kort, noch op de beantwoording daarvan door het „College ingaan. Ook heb ik geen behoefte om op de weer gaven, die gegeven zijn ten aanzien der verschillende be sprekingen in te gaan. Ik zou slechts deze opmerking willen „maken In het schrijven van Burgemeester en Wethouders „wordt gesproken over het feit, dat het Gemeentebestuur „steeds van MEENING is geweest, dat het hier een eigen domsoverdracht gold. „Mijnheer de Voorzitter, volgens mij ligt hier de gemaakte „fout. Immers wanneer wij het vorderingsbewijs van het „Militair Gezag, d.d. 4 December 1944, nader beschouwen, „zien wij dat in den kop vermeld staat eigendom. Vordering in gebruik. „Geen van de beide laatste woorden is doorgeslagen. Bij na dere informatie is mij gebleken, dat men in vele gevallen „naliet één dezer woorden door te slaan om het op deze „wijze mogelijk te maken, dat de eigenaar zijn wagen terug „kreeg. Dat dit aan de aandacht van het College is ontsnapt, „komt mij onbegrijpelijk voor. „U moet mij ten goede houden, dat ik aan de schriftelijke „verklaring van den heer D ij k e r s geen waarde hecht.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1946 | | pagina 229