232 17 JULI 1946. De heer LOONEN vindt, dat het College te goeder trouw reeft gehandeld. Men was van meening, dat de auto in eigen dom was gevorderd. Mogelijk had men den Raad wat eerder kunnen inlichten. Spr. betreurt het schrijven van Mr. d e Kort. De heer MEIJS gelooft, dat de Raad aanvankelijk te veel onder den indruk is geweest van den brief van den heer d e Kort. Daardoor is de zaak te veel opgeschroefd. Door de prijsbepaling bleek, dat men op het standpunt stond, dat de wagen in eigendom was gevorderd. Dat men toch gekomen is met een voorstel is begrijpelijk- Men dacht als wij in het gelijk worden gesteld, is de zaak formeel in orde. De VOORZITTER zegt, dat Ir. d e Kort, toen hij in zijn hoedanigheid van adjunct-directeur van Openbare Wer ken, eens bij hem ten Stadhuize een bespreking had, het ge sprek bracht op zijn auto, welke bij de Gemeente in gebruik was. Bij die gelegenheid heeft Spr. hem medegedeeld, dat hij zijn auto terug kon krijgen, zoodra de Gemeente een anderen had- De Kort stond er toen op, dat hij den auto terstond terug zou krijgen, maar als dat niet het geval was, zou hij er zich bij neer moeten leggen, daar hij meende als ambtenaar, in dienst van de Gemeente, niet tegen de Gemeente te kunnen procedeeren. Spr. heeft hem toen, als zijn persoonlijke meening te kennen gegeven, dat hij gerust kon procedeeren, als hij meende in zijn rechten te kort te zijn gedaan. De heer de Kort deed dit echter niet. Enkele weken later nam hij, wegens zijn benoeming elders, vriendelijk afscheid en eenigen tijd later laat hij den auto wegnemen en schrijft dan brieven welke wemelen van onjuistheden. Deze wijze van handelen kan Spr. niet fraai vinden. Vervolgens kan Spr. niet inzien, waarom het voorstel tot aankoop van den auto niet in den Raad mocht worden ge bracht. Het ging om het verleenen van een crediet. Was het niet voor dezen auto, dan toch voor een anderen. Dat de Raad niet aanstonds op de hoogte werd gebracht, is ook heel begrijpelijk. Burgemeester en Wethouders wisten zelf nog niet, hoe de zaak zou verloopen. En thans is de zaak zoo, dat sommige raadsleden wel gelooven wat de heer d e Kort zegt, maar niet wat Burgemeester en Wethouders zeg gen. Men had bij ons kunnen komen, alvorens dit in den Raad

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1946 | | pagina 232