26 FEBRUARI 1946. 23 De VOORZITTER vraagt, of er na deze gedachten- wisseling raadsleden zijn, die adhaesie willen betuigen aan het adres van den Raad van Standdaarbuiten. De heer LOONEN verklaart, zich te kunnen neerleggen bij de opvatting van den heer Van M i e r 1 o, dat deze aangelegenheid beter door de Tweede Kamer kan worden beoordeeld, aangezien zij in groot verband behoort te worden bezien. Daar niemand der leden stemming verlangt, geeft de VOORZITTER in overweging, den Raad van Standdaar buiten te berichten, dat de Raad van Breda van oordeel is, dat deze kwestie beter in de volksvertegenwoordiging kan worden uitgemaakt, aangezien deze uiteraard het aan gewezen lichaam is om de financieele consequenties, welke uit deze aangelegenheid voor het Rijk voortvloeien te bezien. Dienovereenkomstig wordt besloten. 6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot be noeming van een tweetal leden der Commissie van toezicht op de gemeentelijke Nijverheidsscholen (Bijlagen 1946, no. 22). De heer SMIT draagt den heer Brinkerhof voor als vertegenwoordiger van den Raad in deze commissie. De heer MEIJS merkt op, dat de vroegere vertegen woordiger van den Raad in de commissie, de heer Beukers, was voortgekomen uit de ijzerindustrie. Spr. stelt daarom voor, ook thans weer iemand uit die industrie te benoemen en wel den heer Cosijn. Wethouder VAN MIERLO stelt voorop, dat de Raad natuurlijk vrij is in zijn keuze. Spr. zou er echter op willen wijzen, dat de heer Beukers' als werkgever zitting had in de commissie. Er maken twee raadsleden deel uit van de commissie, de één was werkgever, de ander is werk-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1946 | | pagina 23