17 JULI 1946.
251
De VOORZITTER beantwoordt vervolgens enkele vra
gen, welke door sommige raadsleden in vorige vergaderingen
zijn gesteld.
1. Vragen-raadslid Brinkerhof betreffende den stads
autobusdienst
„ad 1. Van de vier bussen van de Monopol-Garage, waar-
„mede de stadsdienst wordt onderhouden, is er één voor
dien van een benzine-motor van de drie overige is er één
„voorzien van een Kromhout-Dieselmotor en twee van een
„C.L.M- Dieselmotor. In alle drie Dieselmotoren wordt de-
delfde brandstof gebruikt, doch alleen de beide C. L. M.-
motoren geven hinderlijk rookende uitlaatgassen. Hieruit
„volgt reeds, dat de oorzaak niet schuilt in de gasolie, welke
„als brandstof wordt gebruikt. De oorzaak moet worden ge
docht in den slechten toestand, waarin de C.L.M. motoren
„zich bevinden. Hiervan zijn namelijk tot op heden geen
„nieuwe onderdeelen te krijgen geweest en van de Krom-
hout-motor wél- Laatstgenoemde motor is in goeden staat
„en geeft geen hinder.
„Het moet in het algemeen ook onjuist worden geacht te
„veronderstellen, dat gasolie in tegenstelling tot benzine
„voor de gezondheid schadelijke uitlaatgassen zou opleveren.
„Volgens de vakliteratuur (Ir. Terwiel, „Dieselmotoren voor
„Automobielen", Uitg. 1933, blz. 63) hebben proeven, door
„een officieel laboratorium genomen bij een gemeentelijke
„autobusmaatschappij in Manchester (Engeland) aangetoond,
„dat de giftige bestanddeelen in de uitlaatgassen van ben-
„zine- en Diesel-motoren in normaal stadsverkeer zich on
geveer verhouden als 30 tot 1. Als toelichting op de daar
„gepubliceerde tabellen wordt medegedeeld „De gevaarlijke
„gassen koolmonoxyde en moerasgas komen in de uitlaat
„van de Dieselmotoren niet of slechts sporadisch voor, ter-
„wijl zij daarentegen bij de benzinemotor voor 5 a 9% aan-
„wezig zijn. Bij het aanzetten en wegrijden is het gehalte aan
„giftige gassen bij de benzine-motor het grootst, terwijl zij
„bij de Diesel-motor in dit geval geheel ontbreken, niettegen-
