292
3 SEPTEMBER 1946.
acht het van belang, dat iemand van de Partij van den Arbeid
zitting heeft in het College van Burgemeester en Wethouders.
Hij dringt er daarom bij de Partij van den Arbeid op aan,
haar starre houding te laten varen. Spr.'s fractie zal mee
gaan met den candidaat, die de K.V.P. voor het wethouder
schap stelt.
De heer DE RUITER wil ook eenige woorden over deze
aangelegenheid zeggen, al heeft hij zooeven gehoord, dat hij
geen fractie uitmaakt. Spr. is er van overtuigd, dat het beter
zou zijn geweest, dat ook de heer S p r a n g e r s en hij uit-
genoodigd zouden zijn geworden om de bespreking bij te
wonen. Er is aangedrongen op samenwerking wil men daar
toe komen, dan moeten ook de kleine fracties tot zulke be
sprekingen worden uitgenoodigd.
De heer M a b e 1 i s acht het niet van belang, wie van de
Partij van den Arbeid tot wethouder wordt benoemd. Spr.
vindt dit wel degelijk van belang. Als de Partij van den Ar
beid den heer Van Ho u t e n den meest geschikten per
soon acht, dan moet zij hem candidaat stellen zij heeft het
recht zelf haar candidaat aan te wijzen. Spr. zal haar daarbij
steunen.
De heer HEER wil een enkel woord zeggen naar aanlei
ding van hetgeen de heer M a b e 1 i s heeft gesproken. De
heer M a b e 1 i s stelt het zoo ..Er zijn twee candidaten
zij zijn in mijn oogen allebei goed, dus leg ik mij neer bij de
meerderheid, als die een van beiden niet aanvaard." De heer
M a b e 1 i s is niet zoo jong meer wellicht is hij daardoor
niet meer zoo vechtlustig, anders zou hij zijn standpunt tot
het laatst toe verdedigen. Spr. verwijst vervolgens naar Am
sterdam, waar ten opzichte van de samenstelling van het
College van Burgemeester en Wethouders evenredige ver
tegenwoordiging is toegepast. Hij blijft volhouden, dat de
fractie zelf het beste kan beoordeelen, wie voor het wethou
derschap het meest geschikt is. Spr.'s fractie zal dan ook
den heer Van Houten als haar candidaat handhaven,
tenzij men steekhoudende argumenten tegen hem aanvoert.