3 SEPTEMBER 1946. 293
Maar Spr. heeft geen argumenten gehoord. Nu blijkt zelfs,
dat men andere argumenten tegen de candidatuur van den
heer Van Houten heeft dan die men bij de bespreking
heeft laten doorschemeren men brengt ze evenwel niet naar
voren. Spr. vindt het verkeerd, dat men nü daarmee komt
aandragen men had die argumenten bij de gehouden be
spreking moeten noemen, dan had Spr.'s fractie die kunnen
bestrijden. Zij heeft toen alle mogelijke moeite gedaan om de
candidatuur- Van Houten te verdedigen. Thans weet zij
niet waarom haar candidaat niet aanvaardbaar is.
Tenslotte wijst Spr. er op, dat, nu men aan het begin van
een nieuwe periode staat, men niet weer het verleden moet
gaan ophalen er zal dan inderdaad een prettige samen
werking tot stand komen.
De heer MABELIS heeft niet gezegd, dat het hem onver
schillig is, wie wethouder wordt. Hij heeft verklaard, dat
het voor zijn fractie geen verschil uitmaakt, of de heer Heer
dan wel de heer Van Houten tot wethouder wordt be
noemd. De heer Heer heeft verondersteld, dat Spt. niet
meer vechtlustig zou zijn, omdat hij zich bij den candidaat
van de K.V.P. neerlegt. Als het noodig is, is Spr. nog vecht
lustig genoeg, maar in dit geval zou men met vechten niet
verder komen. Men zou dan den zelfden toestand terugkrij
gen, dien men dacht thans te boven te zijn gekomen. Spr. acht
dit niet in het belang van Breda. Spr. legt zich daarom bij
den candidaat van de K.V.P. neer en dringt er bij de Partij
van den Arbeid op aan, zij het noode. hetzelfde te doen het
belang van de stad moet in deze voorgaan.
De heer STRUIJCKEN merkt op, dat de R.K.fractie het
moreele recht van de Partij van den Arbeid op een wethou
derszetel erkent. Spr. begrijpt, dat het bij de P.v.d.A. teleur
stelling wekt, dat haar candidaat voor de R.K. fractie niet
aanvaardbaar is. Dit wil echter nog niet zeggen, dat de R.K.
fractie daarmede een soort dictatuur zou opleggen het is
toch haar goed recht om een bepaald persoon niet als wet
houder te willen. Er behoeft daarvoor geen zakelijke reden