336 15 OCTOBER 1946. „nomen. Het éénigste argument, dat we van de leiding der „K.V.P.fractie hebben gehoord, is, dat van de zuivering, dat „ik zooeven gememoreerd heb. Wat we wèl, namelijk in de „laatste raadsvergadering hebben gehoord, was het betoog „van den heer Van Gooi, die verklaarde te weten, al was „hij dan tevoren geen lid van den Raad, dat VanHouten „steeds een opposant was en dat hij d u s in het College van „Burgemeester en Wethouders óók wel oppositie zou voe- „ren, weshalve hij zijn stem niet aan Van Houten kon „geven „Dit was een nieuw geluid, Mijnheer de Voorzitter Want „het fractiebestuur der K.V.P. immers schermde met het prae- „dicaat „gebrek aan tact" en de heer Van Go o 1 kwam in „laatste instantie met het woord „opposant" Die verklaring „des heeren Van Gooi frappeerde mij des temeer, omdat „zij werd afgelegd onmiddellijk na de royale en spontane „verklaring van mijn partijgenoot, den heer Jongbloed, „die, sprekende namens onze geheele frac- „tie, de verantwoordelijkheid voor de benoe- „ming van den heer Van Houten als wethouder in alle „opzichten op zich durfde nemen. Vreesde de heer Van „G o o 1 wellicht, dat de positieve verklaring van den heer „Jongbloed, de leden der K.V.P., die immers vrij zijn „in hun stemming, tot andere gedachten zou brengen Ik „weet het niet, Mijnheer de Voorzitter, maar wèl weet ik, „dat ook de heer Van Gooi in nog meer algemeene en „vage termen dan zijn fractie-bestuur sprak, zonder dat ook „hij maar éénig bewijs voor zijn bewering aanvoerde „Ik zou den heer Van Go o 1 dan ook willen vragen, wat „h ij onder opposant verstaat en vooral om feiten te willen „noemen waaruit blijkt, dat Van Houten inderdaad „stééds oppositie heeft gevoerd Zoolang de heer Van „G ooi dit niet doet of kan doen, zoolang blijf ik mijner- „zijds beweren, dat zijn afbrekende critiek op Van Hou- „t e n met de werkelijkheid niets, maar dan ook niets ge- „meen heeft „De verklaring van den heer Van Gooi was voor mij „echter een gereede aanleiding om de notulen van het laatste

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1946 | | pagina 336