15 OCTOBER 1946.
341
dat ook doen zij moet het algemeen belang in deze voorop
stellen en niet haar gedrag laten bepalen door een gevoels
argument.
De heer VAN HOUTEN drukt er zijn spijt over uit, dat
er bij de bespreking met den heer M e ij s geen getuigen zijn
geweest. Diens weergave van Spr.'s woorden is namelijk ab
soluut onjuist. Volgens den heer M e ij s zou Spr., als hij
goed ingelicht was geweest, de zuiveringskwestie niet aan
de orde hebben gesteld. Spr. heeft echter die kwestie al in
den bezettingstijd met den heer Struijcken en later ook
met den heer Van M i e r 1 o besproken. De onjuiste weerga
ve van zijn woorden schrijft Spr. toe aan de zenuwachtigheid,
waarvan de heer M e ij s blijk gaf gedurende de bespreking,
die inderdaad van vriendschappelijken aard was.
De heer JONGBLOED protesteert tegen de voorstelling
van zaken, welke door den heer Van G o o 1 is gegeven
ook de Partij van den Arbeid stelt bij haar handelingen het
algemeen belang voorop.
De heer VAN GOOL verklaart, dat hij slechts heeft wil
len zeggen, dat hij naar zijn persoonlijke overtuiging niet het
gemeentebelang zou dienen met den heer Van Houten
tot wethouder te kiezen.
De heer MEIJS komt op tegen de bewering van den heer
Van Houten, dat hij onwaarheid heeft gesproken dit is
geenszins zijn gewoonte. Misschien heeft de heer Van
Hout e n niet precies de zelfde woorden gebruikt, maar
diens verklaring kwam inderdaad hierop neer, dat, als hem
de feiten allemaal bekend waren geweest, hij de zaak niet
ter sprake zou hebben gebracht.
Daarop wordt overgegaan tot stemming.
Er worden uitgebracht 35 stemmen, waarvan zijn uitge
bracht 20 op den heer Mabelis en 13 op den heer Van