372
15 OCTOBER 1946.
De heer VAN GILS vraagt, of hetgeen wordt voorgesteld
alleen slaat op ambtenaren, die een ambtswoning hebben.
De VOORZITTER antwoordt ontkennend en zegt, dat
het voor ieder ambtenaar geldt.
De heer VAN GILS Het is dus een recht
De VOORZITTER Ja, bij verplichte verhuizing.
De heer VAN GILS vraagt, of dan het woord „kunnen"
in het voorgestelde artikel 63a niet moet zijn „zullen".
De VOORZITTER antwoordt, dat de redactie van arti
kel 63a letterlijk luidt zooals zij door de ambtenaren-organi
saties in overweging is gegeven. Het woord „kunnen" is ge
bruikt om het al of niet toekennen van een vergoeding in
de hand te houden voor chicaneurs.
De heer VAN GILS zou toch liever zien, dat het duidelijk
als een recht werd geformuleerd.
De VOORZITTER zegt, dat, als de heer Van Gils
dit liever heeft, de redactie ook zou kunnen luiden „Burge
meester en Wethouders zullen, zoolang zij dit noodig achten,
aan den ambtenaar" enz.
De heer VAN GILS vindt, dat dit op het zelfde neerkomt.
Wethouder ROMSOM zegt, dat men het wel zoo moet
stellen om zich te beveiligen tegen misbruik. Spr. had ge
dacht, dat de Raad de voorgestelde regeling zou toejuichen.
Het is namelijk in den laatsten tijd herhaaldelijk voorgeko
men, dat ambtenaren in verband met den heerschenden wo
ningnood langer dan gewenscht is op een geschikte woning
moeten wachten, waardoor zij zich extra-uitgaven moeten
getroosten. Dit voorstel wil aan die bezwaren tegemoet ko
men, doch men moet tegelijkertijd waken tegen misbruik.