406 15 NOVEMBER 1946 De heer HEER merkt op, dat B. en W. de vraag van den heer Jongbloed over het stellen van een waarborgsom nog niet hebben beantwoord. Spr. is het met den heer Laureij eens, dat de Commissie, toen haar de onregelmatigheden ter oore waren gekomen, had moe ten ingrijpen, immers het betrof hier diefstal ten nadeele van de minst draagkrachtigen. Dat zij zulks heeft nagelaten, is z.i. een groote fout van de Commissie. Thans is echter niet zoozeer aan de orde het a-sociale gedrag van de brandhouthandelaren; het gaat meer om de vraag, of de Gemeente dit proces zal kunnen winnen. Spr. vreest, dat dan de handelaren zich op overmacht kunnen beroepen. Wint de gemeente het proces, dan zijn de niet-schuldige handelaren mede de dupe. De heer TEN HOLDER vindt een boete in deze niet voldoende. In geval de Gemeente het proces wint, kan zij dan de handelaren ver plichten alsnog het te weinig afgeleverde hout aan de ouden van dagen te verstrekken, vraagt Spr. Wethouder VAN HAPEREN meent, dat de brandhouthandelaren niet allen in staat zouden zijn geweest een waarborgsom te storten. Voorts deelt Spr. mede, dat de ouden van dagen toch hun portie hout hebben gekregen. Zulks is te danken aan het feit, dat de han delaar Roovers meer heeft geleverd dan waartoe hij verplicht was. Dit wijst er op, dat de handelaren nog op andere wijze hout hebben kunnen krijgen. De VOORZITTER zegt, dat de Gemeente de distributie van het hout, ook zelf ter hand had kunnen nemen. Zij heeft echter op hun verzoek de brandhouthandelaren daarbij ingeschakeld. Straks krijgen deze nog een pluim en de Commissie van toezicht krijgt de schuld. Het voor de distributie benoodigde hout was er, doch de handelaren hebben niet aan hun verplichtingen voldaan. Niet de Commissie, maar zij zijn dus in gebreke. De heer TEN HOLDER vraagt, waarvoor er dan eigenlijk een Com missie van toezicht was. De VOORZITTER: Om na te gaan of het hout ook werkelijk tot de bedongen hoeveelheid geleverd werd. Dit is niet geschied. De handelaren hebben dat beding gemeenschappelijk aanvaard; zij zijn dus hoofdelijk aansprakelijk. De heer VAN GOOL: Er moet toch een bewijs zijn om met succes te kunnen procedeeren. De heer KAMPHUIJS merkt op, dat als de handelaren geen waar borgsom konden betalen, zij ook niet in staat zullen zijn de boete te voldoen. Spr. blijft van meening, dat de Commissie had moeten beletten, dat er hout werd weggevoerd. De VOORZITTER zegt, dat het toch heel goed mogelijk is, dat de handelaren nog ander hout hadden. Wie kan daarom met zekerheid zeggen, dat het juist het hout van de Gemeente was hetwelk werd weggevoerd. Het gaat er alleen maar om, dat niet voldaan is aan het in het contract bepaalde.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1946 | | pagina 406