10 DECEMBER 1946
425
cratisch is dat een meerderheid zijn wil oplegt aan de minderheid.
Maar dan toch zeker niet andersom. De K.V.P. heeft volgens spreker
niet gezegd: alleen die candidaat willen wij. Alleen werd, toen door de
Partij van den Arbeid aan één candidaat werd vastgehouden, geen
overeenstemming bereikt. De K.V.P. heeft andere namen genoemd.
Hier heeft dus de minderheid de meerderheid haar wil trachten op
te leggen.
De heer DE RUITER zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter,
Het doet mij genoegen, dat het College van B. en W. zoo veel be
langstelling toont voor het herstel van de gemeentelijke autonomie.
De inlichtingen welke op dit punt werden gegeven voor de aanvang
van de laatste gemeenteraadsvergadering en de bij de begrooting
gevoegde toelichting geven een duidelijk beeld van de zeer onge-
wenschte toestand waarin wij momenteel verkeeren tengevolge van
het feit, dat deze autonomie tegenwoordig ver te zoeken is. Waar
tegen ook de door mij vertegenwoordigde partij reeds voor en tijdens
de laatste verkiezingen krachtig heeft geprotesteerd. Herstel van
deze autonomie was een der belangrijkste punten van ons verkie
zingsprogramma. Op dit punt zijn wij het dus volkomen eens.
Ik kan dan ook van harte instemmen met de door B. en W. gedane
pogingen om de Regeering van het onjuiste van de bestaande toe
stand te overtuigen.
Onze zoozeer geprezen democratie schijnt hier echter weer eens
niet op de juiste wijze te functionneeren, want ik mag toch aanne
men, dat deze gedachten niet alleen hier in Breda, maar in het ge-
heele land leven. En dus niet alleen in de Bredasche gemeenteraad
maar toch ook bij de vertegenwoordigers van de beide grootste par
tijen in ons parlement en bij de Regeering. Weten de leden van deze
partijen dan niet voldoende invloed uit te oefenen op hun partijgenoot
ministers, opdat een dergelijke belangrijke kwestie niet spoediger
tot een oplossing wordt gebracht? Hier ligt m.i. een speciale taak
voor de leden van de regeeringspartijen om van hun kant individueel
of in grooter verband bij hun leidende partij-instanties steeds maar
weer op dit aambeeld te hameren, net zoolang tot ook van die kant
de zaak wordt aangepakt.
Dat deze autonomie-kwestie de reden zou zijn, dat de door het
college van B. en W. uitgestippelde politiek een zoo weinig vooruit
strevend karakter draagt, wil er bij mij echter niet in. Uit niets blijkt
n.l. welke vooruitstrevende gedachten dan wel bij B. en W. leven,
welke door de bijzondere omstandigheden, waarin wij verkeeren
niet tot uitvoering kunnen komen. Nu kan men wel aanvoeren, dat
het van weinig werkelijkheidszin getuigt om plannen te maken,
welke de eerste tijd toch niet tot uitvoering kunnen komen, maar
ook in het antwoord van B. en W. op het centraal rapport van het
afdeelingsonderzoek van de begrooting, waar m.i. wel gelegenheid zou
zijn geweest om van een vooruitstrevende gezindheid te getuigen,
mis ik de progressieve gedachte. Blijkbaar blijft de vooruitstrevend
heid van de K.V.P. ook ditmaal beperkt tot haar verkiezingsprogram
ma en gaat alles op de oude voet voort.
Als onmiskenbaar symptoom van behoudzucht wil ik hierbij relevee-
ren de houding zoowel van de K.V.P. als van de Protestantsche fractie
bij de wethouderskeuze, welke heeft verhinderd, dat er althans een
wethouder is aangewezen, welke onmiskenbaar vooruitstrevend ge
noemd kan worden. De samenstelling van het college van B. en W.