10 DECEMBER 1946
427
komen, schijnt aan het wonderbaarlijke te grenzen, vooral bij men-
schen die een wat grooter huis bewonen. Dit is reeds een afgezaagd
onderwerp, maar ik meen er hier nogmaals op te moeten aandringen,
dat vooral in gevallen welke kennelijk van onwil getuigen, op door
tastende manier wordt opgetreden zonder aanzien des persoons.
Met deze algemeene opmerkingen zal ik volstaan. Bij de afzonder
lijke behandeling van de verschillende hoofdstukken hoop ik de ge
legenheid te hebben op sommige details nader in te gaan.
Ten slotte wil spreker ook nog iets zeggen over de wethouders
kwestie. De heer Meijs vond het niet van belang om Spreker en de
heer Sprangers uit te noodigen. Spreker blijft dit onjuist vinden.
Het niet uitnoodigen van hem is mogelijk vanwege een of andere
zedelijke norm. Voor den heer Sprangers was er toch geen enkele
reden.
De heer JONGBLOED zegt er niet op te hebben gerekend, dat
thans reeds over zou worden gegaan tot het houden van algemeene be
schouwingen. Hij zal echter trachten te zeggen wat hij voornemens
was te zeggen en mocht hij iets vergeten, hierop terugkomen bij de
behandeling van de begrooting zelf. Spreker stelt vast, dat de behan
deling van de begrooting op zich, een belangrijk feit is en tevens een
mooie gelegenheid geheel het gemeentebeleid onder de loupe te nemen.
Zeker nu voor het eerst, sinds 7 jaar, dit weer geschiedt op vrije
wijze door een op democratische wijze gekozen raad. Het is ook
verleidelijk even stil te blijven staan bij de landspolitiek. Vooral nu
op het oogenblik in de Kamer de belangrijke kwestie-Indonesië in
behandeling is.
Daarbij zal ook blijken, of het bestand, zooals Spreker het wil noe
men, tusschen de Partij van den Arbeid en de Katholieke Volkspartij
bestendigd zal blijven. Hij hoopt dit van ganscher harte.
Spreker wil gaarne over het ontstaan en het programma van de
Partij van den Arbeid nog graag iets meer zeggen, in de hoop, dat
de voorzittershamer in rust zal blijven. Want Spreker weet wel, dat
hij thans buiten het eigenlijke onderwerp gaat, maar weet als ex-
collega van den Voorzitter ook wel hoever hij hierin mag gaan.
Spreker citeert dan enkele artikelen over het ontstaan van de Partij
van den Arbeid en het programma. Hij beziet dit laatste vooral ook
in het licht van het aandeel wat de partij in den Raad hierin kan
hebben.
Spreker vindt het jammer, dat de tijdsomstandigheden zoo ongun
stig zijn om het beoogde doel te bereiken. Ook kan niet alles worden
bereikt omdat men nu eenmaal geen meerderheid heeft. Men werkt
nu samen met de K.V.P. En in het Parlement gaat dat heel wat beter
dan in dezen Raad. De oorzaak hiervan is de wethouderskwestie.
Vervolgens gaat Spreker de gang van zaken bij de laatste gemeente
raadsverkiezingen nog eens na.
De heer Meijs heeft in het begin van het zittingsjaar eens beweerd,
dat de propaganda, bij de verkiezingen door de Partij van den Arbeid
gevoerd, onwaardig en onsympathiek zou zijn geweest. Spreker heeft
toen de handschoen niet opgenomen, maar gezegd daarop later terug
te zullen komen
Hij gaat dan na verschillende brochures en ander propaganda-mate-
riaal van de Partij van den Arbeid. Hij somt deze op, geeft de korte
inhoud weer en vraagt de vergadering, of wat daar voor onwaardigs
in zat. In de toen uitgegeven courant „Een nieuw begin", komen