436 10 DECEMBER 1Ö46 betreft, verklaart Spr., dat hij gaarne aanneemt, dat de gedachte, welke de heer Meijs zooeven heeft kenbaar gemaakt, daarbij heeft voorgezeten, maar deze heeft het niet zoo gezegd. De heer JONGBLOED zal over de cultureele kwestie niet meer spreken, aangezien deze nog wel bij het desbetreffende hoofdstuk der begrooting aan de orde komt. De heer Mabelis heeft de veronderstelling geuit, dat hij zooeven zijn persoonlijke meening heeft uitgesproken. Dit is niet juist; Spr. is ervan overtuigd, dat, hetgeen hij gezegd heeft, in overeenstemming is met de meening van zijn fractie-genooten. Er is de vrees geuit, dat de Bredasche industrieën gebrek aan vol doende arbeidskrachten zouden kunnen krijgen. Spr. vindt, dat men er desondanks toch naar moet streven zooveel mogelijk industrieën in Breda te krijgen. Spr. heeft uiteraard geen bezwaar tegen een verhooging van de slachthuisrechten met 25%. Mocht evenwel blijken, dat die verhooging ernstige gevolgen zou kunnen hebben, b.v. het toenemen van clan destiene slachtingen enz., dan zal Spr. zich bij het oordeel van B. en W. neerleggen. De heer Mabelis heeft het vermoeden uitgesproken, dat de onder scheidene partijen en groepen, welke de Partij van den Arbeid heb ben gevormd, tot elkaar zijn gekomen om meer macht te kunnen uitoefenen. Spr. ontkent dit ten stelligste. Het zijn meer ideëele mo tieven geweest, welke die partijen en groepen tot elkaar gebracht hebben. Het verlangen om een meer progressieve politiek te kunnen voeren, heeft daarbij op den voorgrond gestaan. Spr. erkent echter gaarne, dat hij en zijn fractiegenooten hier meer leden van die Partij zouden wenschen, teneinde hun taak beter te kunnen volbrengen. De heer Mabelis is zeer zeker niet het eenige conservatieve ele ment in dezen Raad; in de K.V.P. zijn ook wel zulke elementen, doch Spr. hoopt, dat deze in de minderheid zullen blijven. De heer Mabelis wil niet beamen, dat hij in den conservatieven hoek zit. Hij moet dit echter niet discrimineerend opvatten, zegt Spr.; hij is daar volko men vrij in. Het is echter wel eigenaardig, dat niemand het odium van conservatief te zijn, op zich wil laden. De heer Mabelis rakelt echter de antithese weer op. Inderdaad loopt er op dit gebied een scheidingslijn door ons volk, maar de Partij van den Arbeid mag niet gerekend worden tot het ongeloovig gedeelte. Immers het is buiten kijf, dat er in de Partij van den Arbeid even goede geloovigen zijn als in de K.V.P., A.R.P. of O.H.-Unie. Er is daarom op politiek ge bied maar één scheidingslijn mogelijk, n.l. tusschen conservatisme en democratie. Spr. citeert vervolgens uit een tijdschriftartikel, waaruit blijkt, dat de Partij van den Arbeid niet louter materialistisch is. Zij neemt tegenover de Kerk geen afwijzend standpunt in. Spr. re kent inderdaad alle andere partijen, behalve de K.V.P. en de Com- mun. Partij, tot de conservatieve. Immers deze partijen verzetten zich tegen de belastingpolitiek der Regeering; zij willen de opheffing van het bankgeheim weer tngedaan maken en de belasting op het kapi taal terugnemen. De heer Meijs blijft de door de Partij van den Arbeid gevoerde verkiezingspropaganda onsympathiek en onwaardig vinden. Dit vindt voornamelijk zijn oorzaak in den inhoud van de verkiezingskrant „Een Nieuw Begin". Daarin is wel het persoonlijk element naar vo ren gebracht, doch niet om die personen te krenken, maar om aan te toonen, dat er conservatieve elementen in de K.V.P. zaten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1946 | | pagina 436