446
10 DECEMBER 1946
heeren Burgemeester en Wethouders als bestuur der instelling op
treden of de armenverzorging in de gemeente uitoefenen. (Bij ophef
fing eener bestaande instelling kunnen echter in het laatste geval
moeilijkheden bij overdracht der bezittingen ontstaan.)
Of het brengen van de armenverzorging onder de directe Overheid
aanbevelenswaard is en tevens in het belang der behoeftigen is m.i.
een open vraag, die betwijfeld mag worden. Immers in een dergelijk
geval wordt practisch alles ambtelijk afgedaan en hoewel de betrok
ken ambtenaren met den besten wil bezield kunnen zijn, toch zal
het voorkomen zij het dan ook onbewust dat in bepaalde ge
vallen, de objectiviteit weieens uit het oog wordt verloren. Sympathie
of antipathie zouden soms ook van invloed kunnen zijn op een beslis
sing. Daarvoor bestaat, wanneer de beslissingen in handen van een
bestuur zijn gelegd, veel minder gevaar, vooral als het bestuur veel
zijdig is samengesteld en alle richtingen daarin zijn vertegenwoordigd.
Dat een ambtelijk apparaat vlugger en soepeler kan werken, valt
ook nog te bezien. Volgens het bepaalde in art. 21 der wet moeten in
het reglement der instelling voorschriften zijn gegeven betreffende
het verleenen van directe ondersteuning in spoedgevallen.
Ook moeten bij ambtelijke afdoening der aanvragen de in de wet
gegeven richtlijnen in acht worden genomen o.a. het onderzoek dat
aan de toekenning van ondersteuning dient vooraf te gaan (art. 21);
alsmede het letten op het subsidiaire karakter der overheidszorg
(art. 28) enz.
Nijmegen heeft destijds eenigen tijd een ambtelijk apparaat gehad,
doch men kwam al vlug tot het inzicht dat dit geen verbetering in
hield.
Zooals vrij algemeen bekend is, is een nieuwe armenwet zij het
dan ook dat de naam der nieuwe wet anders zal luiden in wording
en hoewel verwacht mag worden dat daarin belangrijke wijzigingen,
vergeleken bij de oude wet, zullen voorkomen, moet in het huidige
gereed liggende ontwerp voor gemeenten met een bepaald aantal in
woners (10.000 of meer) het bestaan van een instelling in die gemeen
ten zijn voorgeschreven.
Dit is toch wel als een erkenning voor de instellingen door de Rijks
overheid aan te merken.
Vervolgens zegt Spr., dat de dienst voor M.H. op het oogenblik niet
zoo kan worden gereorganiseerd als de heer ten Holder bedoelt. Het
ontwerp voor een nieuwe Armenwet van Minister Drees zal meer aan
den naam dan aan den inhoud van de tegenwoordige wet veranderen.
Spr. wil dit ontwerp eerst eens afwachten. Spr. kan de verzekering
geven, dat door den dienst voor M.H. niet op benepen standpunt wjordt
gewerkt. Het publiek wordt op de meest prettige wijze geholpen en
is dankbaar voor de vlotte afdoening van zaken. Spr. ontvangt daar
van dagelijks de bewijzen.
De heer TEN HOLDER merkt op, dat het antwoord van den heer
Romsom afwijkt van dat van B. en W. in hun Memorie van Antwoord.
Immers daarin wordt gezegd, dat deze kwestie een punt van onder
zoek bij het College uitmaakt.
Wethouder ROMSOM zegt, dat de zaak op het oogenblik rust in af
wachting van het nieuwe wetsontwerp. Toen de Memorie van Ant
woord werd opgesteld, wisten B. en W. nog niet, dat dit ontwerp in
aantocht was.