10 DECEMBER 1946
447
De heer TEN HOLDER vindt het voornaamste bezwaar, dat er thans
geen beroepsmogelijkheid is, waardoor rechtszekerheid zou kunnen
worden geschapen. Spr. kan zich er echter bij neerleggen, dat eerst
het wetsontwerp-Drees wordt afgewacht.
De heer JONGBLOED merkt op, dat hetgeen hij van den heer
Romsom heeft gehoord, geheel afwijkt van de Memorie van Antwoord
van B. en, W., waarin de indruk werd gewekt, dat het onderwerp in
studie was. Spr. kan uit ervaring over deze materie meepraten. Hij
is van meening, dat de Armbesturen uit den tijd zijn en dat men zoo
spoedig mogelijk moet komen tot diensten voor Sociale Zaken. Spr.
leefde in de veronderstelling, dat men daarvan wel alom in den lande
overtuigd was. Elke Armenwet is totdusver een lijdensgeschiedenis
geweest. Daarom moet die wet zóó gewijzigd worden, dat er in elke
gemeente een dienst voor Sociale Zaken noodig is, waaraan door den
Raad richtlijnen worden gegeven, met een beroepsinstantie. Spr. kan
zich geen oordeel vormen over de tevredenheid van het publiek met
den tegenwoordigen gang van zaken, maar hij wil niet wachten op
de nieuwe Armenwet. Spr. geeft B. en W. in overweging zoo spoedig
mogelijk hun licht eens op te gaan steken in andere steden en zich
ernstig te bedenken over de vraag, of niet het tijdstip aangebroken
is om over te gaan tot de oprichting van een dienst voor Sociale Zaken.
De VOORZITTER zegt, dat, toen hij hier pas was, hij het ook vreemd
vond, dat er een commissie (het Burgerlijk Armbestuur) was, die
zonder B. en W. volkomen zelfstandig de verzoeken om onderstand
afdeed. Thans staan B. en W. in onmiddellijk contact met die com
missie door haar voorzitter, die tevens het wethouderschap van Sociale
Zaken uitoefent. Daardoor kunnen zij richtlijnen geven en normen be
palen. Het Burgerlijk Armbestuur blijft wel zelfstandig beslissen, doch
dit valt in de practijk mee. Als men in den huidigen toestand ver
andering zou willen brengen, dan zou men een officieele ambtelijke
instantie met het afdoen van de aanvragen om steun moeten belasten
en van haar beslissingen beroep openstellen op B. en W. Spr. acht
het evenwel beter den huidigen toestand te bestendigen.
Wethouder ROMSOM verklaart, dat er voor betrokkene, ook thans
beroep mogelijk is en wel op den wethouder van Sociale Zaken. Om
dit aan te toonen doet Spr. mededeeling van den gang van zaken,
waaruit tevens blijkt, dat er geregeld overleg plaats heeft tusschen
B. en W. en het Burgerlijk Armbestuur.
De heer JONGBLOED kan zich voorstellen, dat zulk een systeem
in kleine gemeenten voldoet, doch niet in een stad als Breda.
De VOORZITTER merkt op, dat, als er in plaats van het Burgerlijk
Armbestuur een ambtelijke instantie komt met beroep op B. en W.,
er dan minder overleg zal plaats hebben; het wordt dan ambtenarij.
De heer JONGBLOED zegt, dat de algemeene opvatting toch is, dat
de Burgerlijk Armbesturen uit den tijd zijn. Spr. acht een ambtelijk
apparaat, dat dergelijke zaken in haar vollen omvang kan behandelen,
beter. Een ambtelijk apparaat heeft ook geen sympathieën en antipa-
thiën. Spr. hoopt, dat B. en W. de zaak nader zullen overwegen.
Wethouder ROMSOM antwoordt, dat de zaak B. en W. niet loslaat.