450 10 DECEMBER 1946 minder vlotte afdoening van zaken door -den Distributiedienst. Nu antwoorden B. en W., dat de Directeur eerst te spreken is op schrifte lijke aanvrage. Spr. neemt dit aan, maar het gaat zoo stroef, ook aan de loketten. Spr. wil den Directeur in overweging geven, zich eens persoonlijk van den gang van zaken op de hoogte te stellen. Dezer dagen nog werd iemand achtereenvolgens naar vier loketten, verwe zen, doch moest ten slotte weer aan het le loket terecht komen. De ambtenaar aan dat loket bekende volmondig, dat het bij den Distri butiedienst een „rotzooi" was. De Directeur moet zich meer achter de loketten laten zien. Dit gebeurt nooit of te nimmer. De VOORZITTER neemt dit niet aan. Het kan zijn, dat, vooral in de laatste weken, de dienst wat stroef heeft geloopen door inkrimping het aantal ambtenaren is namelijk op voorschrift van het C.D.K. geleidelijk van 170 op 100 gebracht doch daar is nu verbetering in gekomen. Er waren onder de vertrokken ambtenaren goede krachten, terwijl de overblijvenden nog niet goed ingewerkt waren in het nieuwe werk. Men kan van den Directeur niet verlangen, dat hij iedereen te woord staat; hij zou dan zijn taak niet kunnen uitoefenen. Er zal nu een hoogere ambtenaar naast hem komen te zitten, die het publiek te woord staat. De heer VAN SWOL onderschrijft de woorden van den heer Laurey en verklaart, dat de Directeur ook op schriftelijke aanvrage niet te spreken is, zelfs niet na een driemaal herhaald verzoek. Spr. vindt dit fout; er moet in sommige gevallen gelegenheid zijn om den Direc teur te spreken. De VOORZITTER merkt op, dat ieder natuurlijk denkt, dat het in zijn geval beslist noodig is den Directeur te spreken. Spr. vraagt, of de heer Van Swol dengene kan noemen, die overkomen is, wat hij zooeven vertelde. De heer VAN SWOL: Ja, dat was ikzelf! Vervolgens zegt Spr. dat het bij de uitgifte van rijwielbanden wel eigenaardig toegaat. De menschen, voor wier gezondheid het beter zou zijn als zij loopen moesten, krijgen banden en zij, die ze voor hun werk hard noodig hebben, krijgen ze niet. Spr. protesteert tegen zulk een distributie. Die banden behooren bij de arbeiders thuis; zij moeten niet in de win kels voor de ramen liggen. De VOORZITTER zegt, dat de distributie daaraan geen schuld heeft. Zij heeft zelf geen banden. De bons, die zij krijgt, gaan onmiddellijk de deur uit. De handel daarentegen heeft soms banden, maar geen bons. Vele menschen denken in aanmerking te moeten komen voor bons voor rijwielbanden, maar de distributiedienst kan niet doen, wat zij wil; zij is gebonden aan de voorschriften van het C.D.K. Noemt U mij maar eens gevallen, waarin onrechtmatige uitgifte van bons heeft plaats gehad. De héér VAN SWOL zou wel een geval kunnen noemen waarin een band aan een ander is onttrokken, maar hij moet voorzichtig zijn, anders wordt het hem kwalijk genomen, dat hij iets gezegd heeft. De VOORZITTER: Komt U dan maar op mijn bureau, dan zoeken wij de zaak daar wel uit.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1946 | | pagina 450