468
12 DECEMBER 1946
dat ik mij volkomen realiseer dat ik hier sta als medebestuurder der
gemeente Breda en dat het uitsluitend mijn bedoeling is, zooals dat het
geval is met alle leden van de fractie van de Partij van den Arbeid,
om alleen dan critiek te leveren wanneer deze een opbouwende kan zijn
en geen critiek om de critiek, noch oppositie om de oppositie.
Bij gelegenheid van Uw Nieuwjaarsspeech 1942, gericht tot het per
soneel der secretarie, was het meen ik, Mijnheer de Voorzitter, mede
in verband met het feit, dat het ambtenarencorps door de annexatie op
dat moment een niet onbelangrijke uitbreiding onderging, dat door U
nog eens in het bijzonder werd gewezen op de taak en de plichten van
den ambtenaar, welke taak U zag als een dienende, dusdanig, dat de
ambtenaar er is voor het publiek en niet omgekeerd. Met deze ziens
wijze kan ik mij zelfs als ambtenaar volkomen vereenigen, ook al ver
geet het publiek vaak, dat de ambtenaar er niet is om daar de voeten
aan af te vegen. Het lijkt me niet ondienstig, om in dit verband de
taak van den ambtenaar iets uitvoeriger uiteen te zetten, d.w.z. aan
deze Uwe opvatting vast te koppelen wat Prof. Dr. J. Waterink ant
woordt op de vraag „Wie is geschikt voor ambtenaar".
In het U ongetwijfeld bekende werk „Het Orkest der Overheid"
schrijft Prof. Waterink dit:
Geschikt voor ambtenaar is de mensch, die voldoet aan de volgende
eischen:
1. de beschikking hebbend over een nuchter, gezond en minstens
middelmatig verstand;
2. een groote mate van nauwkeurigheid bij een behoorlijk arbeids-
tempo;
3. een trouw karakter;
4. welwillend tegenover de medemenschen;
5. begaafd met een behoorlijk dosis menschenkennis;
6. voldoende persoonlijkheid om zich daar, waar het noodig is, te
distancieeren (op een afstand te houden);
7. voldoende persoonlijkheid om de grenzen van zijn eigen kunnen
te weten en bij zijn pogen om te klimmen vóór die grenzen halt
te houden;
8. een karakterstructuur met behoorlijk evenwicht tusschen werke
lijkheidszin en idealisme;
9. bereid te dienen, waar hij direct of indirect als overheidsorgaan
dienen moet;
10. in staat om den zin van zijn functievervulling te verstaan en
vandaar uit de grenzen van zijn zelfstandigheid te bepalen;
11. vrij van pedanterie en vrij van minderwaardigheidscomplexen;
12. zonder al te opvallende aanwensels.
Ook U Mijnheer de Voorzitter zult het hier ongetwijfeld mee eens
zijn en het is daarom dat het mij ten zeerste verwondert, dat in een
zoo uiterst belangrijke en moeilijke functie als die van Secretaris der
Woningnoodcommissie iemand is en blijft aangewezen, die, en ik hoop
niet, dat ik thans verplicht zal worden feiten te noemen, zéker aan
4 a 5 der door Prof. Waterink genoemde eischen niet voldoet. Mijnheer
de Voorzitter, U kennende als een mensch, zooals Prof. Waterink zegt,
die begaafd is met een behoorlijke dosis menschenkennis, ben ik ervan
overtuigd, dat het ook U niet ontgaat, dat hier niet de juiste man op
de juiste plaats zit.