12 DECEMBER 1946
481
dient te worden, welke mogelijkheden de overheid hiervoor zal laten
Het gaat er mij hier niet om, vast te stellen, welke methode van
onderwijs wij zullen toepassen. Of dat volgens het plan van Dalton zal
zijn of een andere kunnen wij hier buiten beschouwing laten. Daarvoor
dient inderdaad afgewacht te worden wat de wetgever hierover zal be
palen. Ik wil ook niet zoo ver gaan als de wethouder van Amsterdam,
die dit jaar twee belangrijke rapporten heeft doen samenstellen:
1. Verfrissing.
2. Vernieuwing.
Wat wij wel reeds kunnen doen is aan de hand van de bestaande ge
gevens na te gaan, hoever we in Breda nu reeds kunnen gaan. De twee
rapporten van Amsterdam kunnen daarbij van veel nut zijn.
Het zal dan mogelijk zijn het doel, dat met de onderwijs-vernieuwing
nagestreefd wordt, zooveel mogelijk te benaderen.
Wij kunnen ook zonder wettelijke bepalingen, zelfs zonder wijziging
van den lesrooster, méér aandacht besteden aan de karaktervorming van
de jeugd, aan het prikkelen van de zelfwerkzaamheid, aan het kweeken
van verantwoordelijkheidsgevoel, aan het zelfstandig leeren denken.
Daarvoor is het noodig, dat het onderwijzend personeel de materie
der onderwijs-vernieuwing volkomen beheerscht. Ik weet, dat er
onderwijzers zijn, die daaraan reeds aandacht besteden, doch het ont
breekt aan leiding, althans bij de onderwijzers der openbare scholen,
waarvoor de gemeente de verantwoording draagt. Welnu, oefen aan
drang uit bij het onderwijzend personeel, organiseer inleidingen en
licht toe, wat dit personeel nu reeds kan doen, teneinde het onderwijs
zoo vruchtdragend mogelijk te doen zijn.
Men kan dit onderwijs ook vruchtdragend maken, en men kan vooral
ook de jeugd een ruime mate van ontspanning brengen door een goede
samenwerking tusschen openbaar en bijzonder onderwijs. Burgemeester
en Wethouders zeggen, dat deze samenwerking bestaat. Het is mij eer
lijk gezegd niet bekend. Tenzij men meent te kunnen volstaan met het
jaarlijksch eenmaal organiseeren van een volkszangdag.
En wanneer Burgemeester en Wethouders verder zeggen, dat voor de
band tusschen school en ouders, de ouderraad en de oudercommissies
bestaan, dan zeg ik, dat dit juist is. Maar er is gebrek aan belangstel
ling bij ouders en personeel. Het onderwijzend personeel heeft de taak,
deze belangstelling te wekken. En daarom hebben Burgemeester en
Wethouders de taak belangstelling bij de onderwijzers te wekken.
Mijnheer de Voorzitter. Nog 'n enkel woord over de jeugdverwilde-
ring. Tien jaar geleden zei men reeds: O, die jeugd van tegenwoordig;
20 jaar geleiden zei men: O, die jeugd van tegenwoordig; 30 jaar ge
leden zei men: O, die jeugd van tegenwoordig.
Laat ik dan in alle ernst verklaren, dat ik van meening ben, dat de
Nederlandsche jeugd niet verwilderd is. Ik ben het volkomen eens met
de schrijver de Man, die in het weekblad „De Stem van Nederland"
schreef, dat niet de jeugd verwilderd is, maar haar gezelschap van al
of niet gepatenteerde ouders. Tegen de donkere achtergrond van cor
ruptie, zwarte handel, laster en misleiding blinkt de jeugd van tegen
woordig als een licht vol beloften.
En het is de schande van ons ouderen, dat wij deze jeugd moeten
beschermen tegen het kwade, door ze te isoleeren van het kwade dat
door de ouden bedreven wordt.
Denkt men deze bescherming te bereiken door verbodsbepalingen?
Schuilt in deze verbodsbepalingen geen egoïsme? Immers door deze
verbodsbepalingen wordt niet datgene bestreden, wat men jeugd-ver-
wildering pleegt te noemen, doch worden hoofdzakelijk de nadeelige