484
12 DECEMBER 1946
mers besproken is aan de groote klok wordt gehangen.
De heer DE RUITER deelt mede, dat er onder de jeugdvereenigingen
een beweging tot bundeling gaande is. Als dit gelukt ve-zoekt Spr. ook
daaruit een vertegenwoordiger in den Jeugdraad op te nemen.
De VOORZITTER denkt niet, dat daartegen bezwaar zal zijn.
Wethouder MABELIS merkt op, dat de heer Heer is begonnen met
een terugblik op het verleden. De heer Heer had toen den Wethouder
van onderwijs tegenover zich. Spr. is daarvoor niet verantwoordelijk.
Bij de vele punten, door den heer Heer genoemd, zal deze Spr. niet
tegenover zich vinden, al zullen zij het bij de uitwerking niet altijd
eens zijn. De bedoeling van den heer Heer is, de menschen door op
voeding in cultureele zaken te brengen op een hooger levensplan. De
heer Heer zoowel als Spr. zal dit zien vanuit eigen standpunt. Zulks
wil echter nog niet zeggen, dat er geen samenwerking zal kunnen zijn.
Aan tal van zaken, die door den heer Heer genoemd zijn, wordt al
aardig gewerkt. Ook Spr. betreurt het, dat de Jeugdraad niet breeder
is opgezet. Hij weet echter niet, of uitbreiding van dit lichaam wel aan
een vlottere wijze van werken ten goede zal komen. Als iedere jeugd-
vereeniging haar werk volgens haar inzicht en manier doet, dan zal
dat misschien minder massaal, maar toch vruchtdragender zijn.
Voor aanvullend onderwijs achtte de heer Heer hetgeen de Handels
avondschool en de Avondschool voor ambachtslieden bieden, niet vol
doende. Spr. gelooft, dat de heer Heer meer vervolgonderwijs bedoe'.t.
Het geven van eenvoudig vervolgonderwijs is te probeeren, doch Spr.
betwijfelt, of dit in een stad als Breda succes zal hebben; in dorpen
heeft men er al niet veel resultaat mede gehad; men beschouwde het
daar als een verzetje. Ook brengt het een uitbreiding van de taak der
onderwijzers mede. Men moet daarbij wel bedenken, dat dezen reeds
een dagtaak hebben. Desniettemin kan de zaak overwogen worden; al
wat gedaan kan worden om de jeugd van de straat te houden, moet
gebeuren.
Vernieuwing van het onderwijs, karaktervorming van de jeugd zijn
zaken, die zeer gewenscht zijn en waarover al jarenlang is gesproken.
Het is echter niet zoo eenvoudig om daartoe te geraken. Het geheele
onderwijsstelsel moet dan veranderen. Immers alles kost tijd, ook op
school. De examens zullen daardoor in het gedrang kunnen komen. En
aan het behalen van diploma's wordt nu eenmaal veel waarde gehecht.
Volgens den heer Heer zou de Nederlandsche jeugd niet verwilderd
zijn. Spr. is het daarmede gedeeltelijk eens. De tegenwoordige jeugd is
echter een product van de oorlogsjaren. Zij heeft veel ongerechtigheden
zien begaan in haar naaste omgeving, vaak door vader en moeder.
Daardoor is er een andere mentaliteit gekomen. Spr. gelooft wel, dat
de Overheid paal en perk moet stellen aan de verwildering, maar wil
men haar geheel doen ophouden, dan kan dit niet bereikt worden door
politie-bepalingen, maar door een betere opvoeding in het gezin. Daar
om moet men zich toeleggen op de verbetering van het gezin en moet
men trachten de jeugd door minder café- en bioscoopbezoek weer tot
het gezinsleven terug te brengen.
Verder sluit Spr. zich aan bij hetgeen de Voorzitter heeft gezegd
over het steunen van het particulier initiatief op cultureel gebied door
de Overheid.
Den heer de Ruiter kan Spr. de verzekering geven, dat ook hij de
schoolbibliotheken van groot belang acht. jSpr. is voornemens een
onderzoek in te stellen naar den omvang van die blibliotheken en het
gebruik, dat ervan gemaakt wordt; hij zal dit gebruik zooveel mogelijk