12 DECEMBER 1946'
493
voorgedragen personen principieele voorstanders zijn van het open
baar onderwijs, omdat men niet op verklaringen kan ingaan van
henzelf, daar men nooit zeker weet, hoe diep de overtuiging zit. Spr.
weet echter, dat de heer Nollen jarenlang hoofd van een openbare
school is geweest en gedurende dien tijd zeker in de gelegenheid
is geweest om te worden geplaatst op een bijzondere school, maar
hij heeft die gelegenheid niet aangegrepen, maar al is het dan waar,
dat men nooit absoluut zeker is van iemands principieele overtuiging,
toch mogen we aannemen hier met eerlijke menschen te doen te heb
ben, die toch niet zullen solliciteeren naar deze betrekking met de
bedoeling, om de school te laten verloopen. Integendeel, zij zullen
zeer zeker het plan hebben deze school hooger op te voeren.
De heer MEIJERS is er eveneens van overtuigd, dat de heer Nol
len zonder veel moeite bij het bijzonder onderwijs had kunnen komen,
zoo hij dit had gewild.
De heer HEER heeft met dezen candidaat persoonlijk kennis gemaakt
en daarbij is hem gebleken, dat het geen principieel voorstander van
het openbaar onderwijs is. Spreker wil zijn eerlijkheid niet in twij
fel trekken, hoewel vroeger op dit punt eigenaardige ondervindingen
zijn opgedaan. Zoo was b.v. de openbare school in de Nieuwe Huizen
na een benoeming van een voorstander van het bijzonder onderwijs
in een recordtijd omgezet in een bijzondere school. Zooiets gebeurt
niet bij voorstanders van het openbaar onderwijs. Aannemen, dat
iemand voorstander is van het openbaar onderwijs, omdat hij mede-
solliciteert naar een betrekking bij dat onderwijs, acht spreker on
juist. Hij zou dan ook de voordracht teruggenomen willen zien.
De VOORZITTER vraagt, of de heer Heer hiervan een voorstel wil
maken.
De heer HEER antwoordt bevestigend.
Het voorstel wordt in stemming gebracht en verworpen met
9 stemmen voor en 19 stemmen tegen.
Tegen: de heeren JONKER, VAN GILS, VAN BIJNEN, VERSCHU
REN, KRAMERS, VAN OIJEN, VAN DE NOORT, BEEKERS, VAN
OOSTERHOUT, VAN SWOL, MEIJS, VAN ARENDONK, VAN HAPE
REN, MABELIS, ROMSOM, MEIJERS, STRUIJCKEN, SPRANGERS
en COSIJN.
Voor: de heeren BREKELMANS, VAN HOUTEN, BRINKERHOF,
LABAN, KAMPHUIJS, VAN DER MEULEN, HEER, DE RUITER en
JONGBLOED.
De heer JONGBLOED zou gaarne bij een volgende gelegenheid meer
inlichtingen willen hebben over deze wijze, waarop Burgemeester en
Wethouders een onderzoek hebben ingesteld naar de bekwaamheid
van de sollicitanten en hoe zij tot de voordracht zijn gekomen. Spr.
zou willen zien, dat de heeren zich ook persoonlijk op de hoogte gin
gen stellen van de onderwijscapaciteiten van de sollicitanten. Hij is het
met den heer Heer eens, dat er bij het benoemen van onderwijzers
aan een openbare school waarborgen moeten zijn, dat deze het open
baar onderwijs goed zullen dienen. Spreker meent van een Wethouder
van Onderwijs te mogen verwachten, dat hij ook het openbaar onder
wijs dient.