494
12 DECEMBER 1946
Wethouder MABELIS moet ertegen protesteeren, dat er ook maar even
verondersteld wordt, dat hij het openbaar onderwijs niet zou dienen.
Als is Spreker dan ook geen principieel voorstander van het open
baar onderwijs, daarom is hij toch nog objectief genoeg om waar
noodig het openbaar onderwijs te dienen en toch zeker geen tegen
stander te plaatsen van dat onderwijs op een plaats, waar het open
baar onderwijs dient te worden bevorderd.
De heer JONGBLOED meent te moeten opmerken, dat hij dat ook
niet veronderstelt. Hij heeft dat zoo niet bedoeld. Het is slechts zijn
bedoeling, dat in het vervolg meer aandacht zal worden besteed aan
geschikte sollicitanten die principieel voorstander zijn van het open
baar onderwijs.
De VOORZITTER merkt op, dat er toch wel iets voor te zeggen
valt, om het voorstel terug te nemen, teneinde de raadsleden nauw
keuriger in te lichten.
De heer VAN SWOL zou dit een blamage vinden voor den Wethou
der van Onderwijs.
De heer MEIJERS is van oordeel, dat alles een normaal verloop
heeft gehad en ziet dan ook geen reden de voordracht terug te nemen.
De heer BRINKERHOF zegt te hebben geconstateerd, dat bij de
behandeling van de begrooting een sfeer van samenwerking heersch-
te. De begrooting is nog maar zoo juist aangenomen en de minderheid
telt weer niet mee. De K.V.P. heeft niet het minste belang bij deze
school. Spreker vraagt zich af, hoe de zaak zou zijn verloopen, als
deze eens anders had gelegen. Het gezegde van den heer Mabelis,
dat hij niet weet, of men hier te doen heeft met een principieel voor
stander van het openbaar onderwijs, verwondert hem ten zeerste.
Hieruit blijkt immers, dat de heer Mabelis niet voldoende van de zaak
op de hoogte is. Spreker weet wel, dat het geen voorstander is van
het openbaar onderwijs; geen Katholiek is dat.
De heer HEER vindt, dat de fout ligt bij den Wetgever. Over
candidaten voor een openbare school beslist de Raad. Over het bij
zonder onderwijs heeft men niets te zeggen. Er zijn argumenten aan
gehaald tegen deze voordracht. Burgemeester en Wethouders zouden
een nadere toelichting kunnen geven. Ook de meerderheid zal daar
tegen geen bezwaar hebben.
De heer MEIJS heeft er wel bezwaar tegen, al had hij het wensche-
lijker gevonden, dat Burgemeester en Wethouders meer inlichtingen
hadden verstrekt. Nu de voordracht eenmaal uit is, moet de raad deze
aanvaarden. Het zou een blijk van wantrouwen zijn tegenover Burge
meester en Wethouders dit niet te doen.
Wethouder MABELIS zegt, dat de heer Brinkerhof ertegen op komt,
dat Spreker zegt niet met zekerheid te weten, of de heer Nollen
een principieel voorstander is van het openbaar onderwijs. Hij zou
dus den Raad wat wijs maken. De heer Brinkerhof moet hem het
kunstje dan maar eens leeren om te weten te komen, of iemand prin
cipieel voorstander is van het openbaar onderwijs. Spreker heeft
al heel wat candidaten bij het onderwijs bezocht en ontvangen, maar