26 FEBRUARI 1946.
51
De heer VAN HOUTEN kan niet met dit voorstel
accoord gaan. Er zetelt een centrale keuringscommissie voor
het geheele land in Den Haag. De uitslag van de door
deze commissie verrichte keuring moet door alle bevolkings
groepen worden aanvaaid. Vei alle respect voor de R. K.
ideeën, kan Spr. zich niet vereenigen met een nakeuring
voor het Zuiden naar specifieke R. K. opvattingen. Spr.
erkent, dat Noord-Brabant en Limburg specifiek R. K*
provincies zijn, maar in de centrale keuringscommissie, die
uit personen van verschillende richting is samengesteld,
hebben ook R. Katholieken zitting. Bij de uitspraak dier
commissie behoort het geheele Nederlandsche volk zich
neer te leggen.
De VOORZITTER merkt op, dat de wet iedere gemeente
toestaat de door de centrale commissie gekeurde films naar
den plaatselijken toestand na te keuren Dit is ook volkomen
reëel; immers een film, die geschikt is om in een stad als
Amsterdam vertoond te worden, is dat nog niet voor een
Brabantsch dorp. Een plaatselijke keuring heeft echter be
zwaren. E-aarom kan men zich beter aansluiten bij een
gemeenschappelijke filmkeuring voor het geheele Zuiden.
In de centrale commissie zitten inderdaad ook R. Katho
lieken, doch slechts 2 op de 16 leden. Spr. gelooft, dat men
in het belang van de jeugd aan nakeuring moet vasthouden.
De heer HEER sluit zich aan bij de woorden van den
heer Van Houten.
De heer VAN HOUTEN verklaart geen voorstander
van het bezoek van kinderen aan de bioscoop te zijn. De
centrale keuring geldt evenwel voor alle kinderen in het
geheele land. Spr. wenscht niet door een nakeuring voor
het Zuiden, de scheiding tusschen Noord en Zuid te be
vorderen.
De heer VAN DEN EEDEN is verwonderd over het
standpunt, dat de heer Van Houten in deze inneemt.