82 1 MEI 1946. „land- en stadgenooten zal verzacht worden bij de gedachte, „dat deze zware offers er mede toe hebben geleid, dat wij „weer zijn geworden, het fiere, vrije en onafhankelijke Volk „van het kleine landje aan de Noordzee, waarvoor wij uit de „diepte van ons hart Gode hebben dank gebracht. „Mijnheer de Voorzitter, bij de bestudeering van deze „begrooting kwamen mij onwillekeurig in gedachten de „woorden, welke U in Uwe zoogenaamde Nieuwjaarsrede „tot dezen Raad richtte, toen U zeide „slechts door het inzetten van onze volle kracht en door „eendrachtig samenwerken, daarbij baatzuchtige oog- „merken op zijde schuivend, zullen wij in staat zijn ons „land te redden". „Inderdaad, Mijnheer de Voorzitter, indien wij allen, zon- „der uitzondering, die ware woorden indachtig zijn en dien- „overeenkomstig handelen, dan zal, met Gods hulp, ook onze „Gemeente zich weten te herstellen van de drukkende lasten „en zorgen, welke in deze begrooting, in haar onderscheiden „onderdeelen, zoo duidelijk in beeld zijn gebracht. „Alhoewel, zooals ik reeds mocht opmerken, ik mij ditmaal „wensch te onthouden van critische beschouwingen op het „algemeen gevoerde financieel beleid, meen ik niettemin ten „aanzien van de politieke constellatie van dezen tijdelijken „gemeenteraad een en ander naar voren te moeten brengen. „Dat de wijze, waarop de samenstelling van dezen tijde- lijken Raad met de beteekenis of het woord „Democratie", „niets maar dan ook niets gemeen heeft, zal wel door nie- „mand bestreden worden. Wij hadden nu eenmaal deze uit zonderlijke wijze van verkiezing als een noodmaatregel te „aanvaarden en eerst dan zal ook pas van een zuivere af spiegeling der politieke groepeeringen en verhoudingen „gesproken kunnen worden, indien straks de nieuwe Raad ,,op werkelijk democratische wijze zal zijn gekozen en samen- „gesteld door de uitspraak van den kiezerswil. Wij kunnen „ons slechts verheugen, dat dit tijdstip in een nabij verschiet „ligt. „In verband hiermede, Mijnheer deVoorzitter, heb ik mij „dan ook herhaaldelijk afgevraagd, hoe het heeft kunnen „bestaan, dat een bepaalde meerderheidsgroep in dezen „nieuwen Tijdelijken Raad, de stelling heeft kunnen verkondi- „gen, dat deze op zulk een ongewone en hoogst uitzonderlijke „wijze in elkaar getimmerde Raad, zou zijn een voortzetting „van den ouden Raad Een dergelijke stelling is even absurd als ,,men den over enkele maanden door den Volkswil samen-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1946 | | pagina 82