1 MEI 1946. 89 ,zij naar onze meening zich niet voor een wethoudersfunctie .beschikbaar te stellen. ,,En ten slotte, Mijnheer de Voorzitter, nog een enkel .woord in verband met de door het Gemeentebestuur aan .meerdere ingezetenen uitgereikte eere-penningen, wier be- .zitters, al is het dan ook misschien in feite niet juist, alge- ,meen worden betiteld met den naam van eere-burger. ,,Dat bepaalde burgers, vanwege hun verdiensten aan de .gemeenschap met een dergelijken eere-penning worden be- giftigd kan worden toegejuicht, doch het moet daarnaast .mogelijk zijn, dat indien zulke begiftigde burgers tengevol- ,ge van bepaalde feiten of omstandigheden, niet langer meer ,als eere-burgers waardig zijn genoemd te worden, de aan ,hen uitgereikte eere-penningen ook weder worden terugge vorderd en als dat niet mogelijk is, dat hun namen in het ,eere-penningregister worden doorgehaald. Dit, Mijnheer ,de Voorzitter, is nu niet een meening van mij persoonlijk, .doch zoo redeneert vrijwel ieder oprecht ingezetene, waar- hij dan niet de namen van betrokkenen worden gefluisterd, ,doch openlijk uitgesproken met name de burgers M e e s ,en v. d. S c h r i e k. Het lijkt mij niet noodig over deze 2 .burgers in nadere beschouwingen te treden over hun hou- ,ding, hun doen en laten tijdens de bezettingsjaren. Andere .instanties EN het publiek hebben dit meer dan voldoende .gedaan en dit laatste, ik moge het herhalen, is algemeen ,van oordeel, dat deze 2 personen niet meer waardig wor den geacht den eere-penning te dragen of in bezit te houden. ,Een oordeel, dat door mij voor 100% wordt onderstreept. „Daarom Mijnheer de Voorzitter zouden wij, leden van „de Partij van den Arbeid, het op prijs stellen, indien de „Raad er toe kan besluiten de namen van beide meergenoem de personen in het register van eere-penningen door te „halen en betrokkenen daarvan mededeeling te doen. Met „den schrijver van de brochure „De Post aan de Vloeiwei- ,,de' zou ook ik willen zeggen, laat zulk „een tragedie der „onnoozelheid" niet langer voortduren. „Ik hoop dan ook, dat een dergelijk voorstel onverwijld „door Uw College den Raad zal worden voorgelegd bij ge- „breke waarvan dezerzijds ter zake een uitspraak van den „Raad zal worden gevraagd, in het vertrouwen dat ook voor „dit College de Koninklijke toezegging „het oude heeft af gedaan" niet enkel als een „leuze" zal worden beschouwd".

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1946 | | pagina 89