626
19 MEI 1947
Katholieke Zuiden wordt gevierd. Als volgens de heer Meijs dit prae-
advies tever gaat, hoever zou het dan moeten gaan om kans van
slagen te hebben?
De heer VAN OYEN kan meegaan met prae-advies van Burgemees
ter en Wethouders, zo ook zijn fractiegenoot, maar maakt bezwaar
tegen het verlenen van toestemming op Zondag.
De heer VAN DEN EEDEN betreurt het prae-advies van Burgemees
ter en Wethouders. Hij had dit niet verwacht. Spr. begrijpt trouwens
de bedoeling niet van het gemengd zwemmen. Man en vrouw zijn
practisch dag en nacht bij elkaar; is het dan zo erg om eens niet bij
elkaar te zijn bij het zwemmen. Ons volk is al genoeg in moraliteit
afgezakt. Er moet voor worden gewaakt, dat men niet dieper wegzinkt.
De heer van Gils heeft de mening van de fractie vertolkt. Spr. wil
hier nog eens aan toevoegen tegen gemengd zwemmen te zijn.
De heer HEER moet tegen spreken, dat man en vrouw practisch
dag en nacht bij elkaar zijn. De meeste mannen hebben overdag hun
werk en dikwijls 's avonds ook nog, zodat ze blij zijn Zondags eens
met hun vrouwen uit te kunnen gaan en dan ook eens samen te kunnen
zwemmen.
De heer VAN DEN EEDEN zegt, dat tegen de excessen van het dan
sen wel degelijk wordt opgetreden en dat ook het strandleven menig
maal aan de kaak is gesteld en als men zegt, dat de minderheid er een
andere mening op nahoudt, dan moet volgens Spr. de minderheid in
bescherming worden genomen.
De heer BRINKERHOF zegt, dat met de tijden de zeden veranderen.
Hij herinnert zich nog heel goed de tijd, dat in de voormalige gemeen
ten Ginneken en Bavel maatregelen werden genomen tegen het dragen
van korte broekjes door leden van de A.J.C. en dat kinderen van 3 jaar
op de Zusterscholen werden teruggestuurd met een strook papier aan
hun rokjes, omdat deze te kort waren. Thans vindt men het heel ge
woon, dat men in korte broekjes en korte rokjes en met blote benen
loopt. Spr. is van mening, dat een verbod in deze zaken juist het
tegenovergestelde bereikt. Spr. haalt nog aan, hoe hij eens een plaat
heeft gezien waarop een naakte mannen- en vrouwenfiguur „eenigszins
waren bijgewerkt" om het zogenaamde onzedelijke van het geval te
bedekken. Curiositeitshalve heeft hij deze plaat bij hem thuis opge
hangen. Eén van de kinderen, toen nog een jong meisje, heeft daar
nooit enige aandacht aan besteed of gevraagd, wat dat te betekenen had.
Spr. haalt nog een ander staaltje aan van een tocht naar Schevenin-
gen gezamenlijk met enkele Ginnekense „zedelijkheidsapostelen", bij
gelegenheid van een bezoek aan het Departement van Sociale Zaken.
Hij heeft de heren daar eens rondgeleid langs het strand en hun toen
gevraagd, wat zij er van vonden. Men kon er niets bijzonders inzien.
Als men dan de onzedelijkheid wil bestrijden, zijn er wel andere bron
nen van ellende aan te wijzen, zoals b.v. het Mastbos.
De heer LABAN zegt niet de bedoeling te hebben gehad met dit
voorstel in te gaan tegen bepaalde principes- Het is maar een kwestie,
hoe we deze dingen zien. Er heerst inderdaad een achteruitgang van
het zedelijk peil, maar hij kan dit niet zien als een gevolg van ge-