662 16 JULI 1947 anderen een zo grote naiviteit hebben verondersteld, dat wij dit zon der meer zouden accepteren. M. d. V. wanneer ik en mijn fractiegenoten aanstonds tegen het praeadvies van Burg. en Weths. zoals dit voor ons ligt, zullen stem men, dan is dit niet zozeer, omdat wij de bestaande al zozeer be perkte gelegenheid voor gemengd zwemmen zo belangrijk achten, maar vooral uit protest tegen de opvatting die men hier heeft om trent gemengd zwemmen, een opvatting welke, wanneer zij juist zou zijn, een groot deel van Nederland en gehele werelddelen zou be schuldigen van zedelijke verwording, doch die in werkelijkheid slechts demonstreert hoe er ook thans nog, evenals vroeger, zoals ik in de beginne met een paar voorbeelden heb aangehaald, gemeenteraden zijn, die onder het mom van te waken voor het heil van de burgerij, deze beknotten in de hun van nature gegeven vrijheid, om binnen de grenzen van de openbare orde, zelf te bepalen, hoe en op welke wijze zij hun leven inrichten. Mijnheer de Voorzitter. Ik dank U. De heer VAN GILS kan niet ingaan op alles, wat de heer Jongbloed heeft voorgelezen, daar hij slechts enkele passages heeft kunnen ont houden. De heer Jongbloed heeft o.m. beweerd, dat hij niet kan be grijpen, hoe de heer van Gils als vurig E.H.B.O.-er een tegenstander kan zijn van zwemmen. Spr. is in tegendeel een voorstander van zwemmen. Ook zijn kinderen zwemmen geregeld. In het kader van het voorlaatste voorstel van Burgemeester en Wethouders kan spreker zich thans met dit voorstel verenigen, alleen verwondert het hem, dat de commissie voor de strafverordeningen niet is gehoord en overi gens is het hem niet bekend, hoeveel tijd nodig is om te trainen om bij wedstrijden een topprestatie te bereiken. Daarom zag hij liever het woord betrekkelijk ingevoegd voor korte tijd. De heer MEIJS acht het begrijpelijk, dat voor deze nadere precise ring van artikelen van de Politieverordening de commissie voor de strafverordeningen niet is gehoord, maar hij had het toch juister ge vonden, wanneer dit wel was gebeurd. Verder kan Spr. moeilijk in gaan op hetgeen door de heer Jongbloed is gezegd, aangezien hij niet alles heeft kunnen verstaan. Op enkele dingen, die hij wel heeft ge hoord, wil hij even nader ingaan. De heer Jongbloed heeft gesproken van dictatuur van een fractie. Er is hier van dictatuur geen sprake; het gaat hier over de vraag, hoe staat de groep van leden tegenover een bepaald voorstel. Verder heeft de heer Jongbloed nog gezegd, dat ondanks talrijke beperkende bepalingen hier in Brabant de ze dendelicten even erg zijn als elders in het land, maar hij zou hun willen vragen: Zijn het de Brabanders, die de zedendelicten bedrijven. De heer DE RUITER zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter, Ofschoon ik me niet vlei met de hoop, dat het mij zal gelukken de Katholieke meerderheid in deze raad tot andere gedachten te bren gen, wil ik toch niet nalaten e.e.a. over deze kwestie in het midden te brengen. Allereerst wil ik vaststellen, dat voornamelijk door het in het ge heel niet ter zake dienende betoog van de heer van Gils in één van de vorige vergaderingen de zaak vertroebeld is. Daarbij werden ele menten in het geding gebracht, die volkomen buiten de orde waren. Er is alleen sprake geweest van gemengd zwemmen, terwijl de pero ratie van de heer van Gils voornamelijk gericht was tegen gemengd zonnebaden. De hoofdzaak blijft echter volgens mij, dat een bepaalde meerderheid,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1947 | | pagina 662