666 16 JULI 1947 of genoemde heer met die voordracht geen plagiaat heeft gepleegd, zij het dan waarschijnlijk met toestemming van de auteur. Immers die wetenschappelijke voordracht met haar vele stellingen over de menselijke natuur over het complex van begeerten en handelingen over het voortplantingsvermogen over de sexuele drift en be geerte over de geslachtsdaad buiten het huwelijk en meer van dergelijke fraaiigheden, doet sterk denken aan een ponografische dis sertatie, waarin geen enkele stelling bewezen wordt. Want de heer van Gils heeft met geen enkel bewijs, met geen enkel voorbeeld, kun nen aantonen dat het gemengd zwemmen ik herhaal M. d. Voor zitter dat de gelegenheid daartoe sinds jaren al niet meer bestaat oorzaak of aanleiding is geweest van wat hij noemt de schrikbare sexuele verwording zoals wij die zien kunnen bij onze jeugd. Mijns inziens had hij die lezing beter kunnen houden in de een of andere natuurwetenschappelijke vereniging, want hier in de Raad en met betrekking tot het gemengd zwemmen in clubverband was zij totaal misplaatst, evenals trouwens zijn welhaast medisch betoog over de zonnebaden, welke nota bene in het geheel niet in het geding waren. Ik heb me zelfs hier de vraag gesteld of de heer van Gils dit tweede deel zijner dissertatie met een bepaald doel heeft gehouden, namelijk om daardoor de suggestie te doen ontstaan, dat de initiatiefnemers OOK om zonnebaden gelegenheid hadden verzocht. Zou die bedoe ling niet bij hem hebben voorgezeten, dan had hij heel rustig dat deel van zijn betoog als zijnde zinloos en overbodig achterwege kunnen laten; terwijl hij in het tegenovergestelde geval welbewust verkeerde suggesties heeft gesteld. Het blijkt dus voor de zoveelste maal M. de Voorzitter, dat leken voorzichtig moeten zijn met het poneren van wetenschappelijke of medische stellingen, welke uiteraard boven hun begripsvermogen liggen. Wil ik nu beweren M. de Voorzitter dat het gemengd zwemmen ook in clubverband geen aanleiding kan zijn tot verval van de moraliteit of om met de heer van Gils te spreken, tot ontwaking der sexuele lusten? Allerminst Mijnheer de Voorzitter, want de mens, de ene meer de andere minder, is van nature zwak en tot het zondige geneigd, maar dan dienen de ijveraars voor de zedelijkheid eerder de werkelijke in fectiebronnen te verwijderen namelijk die welke inderdaad en zicht baar het zedelijkheidspeil der bevolking neerhalen. En dan bedoel ik hier, hetgeen de heer Heer in de Meivergadering ook reeds aanstipte, de zogenaamde openbare Carnavals-bals alsmede bepaalde funeste dansgelegenheden. Ik heb zelf heel veel jaren geleden zo'n openbaar Carnavals-bal eens meegemaakt en ik moet bekennen dat ik me toen geschaamd heb voor mijn vrouw bij de ergelijke en walgelijke verto ningen welke wij in het late nachtelijk uur moesten aanschouwen. Dat is de eerste maal maar ook de laatste geweest dat ik naar zo'n gele genheid ben gegaan. Misschien merkt men op, zo was het wellicht ja ren geleden, maar zo is het nu niet meer, Mijnheer de Voorzitter ik kan verklaren dat ik nog slechts enkele dagen geleden een goed en braaf Katholiek persoon heb gesproken, die dit jaar voor het eerst met zijn vrouw een openbaar Carnavals-bal had bezocht en die me verklaarde, dat hij, ik zal zijn eigen woorden gebruiken, gewalgd heeft van de viezigheid welke zij moesten aanzien. Dit zijn naakte feiten Mijnheer de Voorzitter, welke in de verste verte ten ene male niet moge lijk zijn bij gemengd zwemmen en zeker niet bij zwemmen in clubver band. Nog een feit Mijnheer de Voorzitter van zeer recenten datum, waarin een meisje van pl.m. 19 jaar EEN avond naar een obscure dansgele-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1947 | | pagina 666