16 JULI 1947
669
laatste betoog zou hij kunnen zeggen: „Een mens is, wat hij is." Spr.
zal zijn stem niet aan het voorstel geven, maar om bijzondere redenen
ook niet tegenstemmen. Hij zal zich van stemming onthouden. Wat
het niet tekenen betreft door alle arbeiders, wil spr. nog opmerken,
dat dit een gevolg is van het feit, dat men niet allen heeft kunnen
bereiken, of dat er vacatures zijn. Men is er in geen enkel opzicht
tegen.
De heer VAN OYEN verklaart, dat de Prot. Fractie voor het voor
stel zal stemmen.
Wethouder VAN HOUTEN zegt, dat zijn standpunt omtrent het ge
mengd zwemmen niet is gewijzigd. Hij is echter voor dit voorstel,
omdat hij bang is, dat het anders helemaal van de baan zal zijn. Toch
wil hij nog op een enkel feit wijzen. Door dergelijke verbodsbepa
lingen zal men de gelegenheid elders gaan zoeken buiten Breda. Voor
de laatste oorlog ging half Breda naar Antwerpen om daar vrij uit
te kunnen gaan. Hetzelfde maakt men in Maastricht mee t.a.v. nabij
gelegen Belgische plaatsen. Ook daar is men terug moeten komen op
verschillende verbodsbepalingen. Omdat men in Breda niet gemengd
mag zwemmen, gaat men thans in de omgeving van Breda dit doen
en dan zonder enig toezicht, terwijl men zich in het openbaar aan-
en uit moet kleden.
De heer SPRANGERS zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter,
Zoals in het praeadvies van B en W duidelijk naar voren is ge
bracht is het nimmer de bedoeling geweest om het gemengd zwemmen
onbeperkt toe te laten. Reeds in de vergadering van 11 Februari j.l.
werd door U in verband met in vorige raadsvergaderingen gestelde
vragen het volgende medegedeeld:
Voor het College van Burgemeester en Wethouders is er geen aan
leiding om met voorstellen te komen, welke het gemengd zwemmen
toelaten. Wel wedstrijdzwemmen.
Zo heb ik het ook altijd opgevat, en wanneer in verband met zwem-
prestaties, het gemengd zwemmen noodzakelijk moet worden geacht,
dan geloof ik niet, dat de zedelijkheid daarmede in gevaar wordt ge
bracht, zodat ik mijn stem aan dit voorstel wel kan geven.
Wethouder STRUYCKEN zegt het jammer te vinden, dat de heer
Jongbloed niet de goede toon heeft weten te bewaren. Hij noemt het
betoog bombastisch en de achtergrond beledigend. Hij wil op het be
toog zelf verder niet ingaan. Er is hier overigens genoeg gezegd. Hij
moet constateren, dat het debat erg vertroebeld is. Niet het minst
door de woorden van de heer van Gils. Hij wil daarom even de juiste
mening van de Katholieken op dit punt naar voren brengen. Het is
niet zo, dat de Katholieken verklaren, dat gemengd zwemmen in zich
verkeerd is, maar zij zijn van mening, dat de drang naar gemengd
zwemmen één van de symptonen is, waaruit men moet afleiden, dat
er een teruggang plaats vindt t.o.v. de schroom, die er behoort te be
staan tussen personen van beiderlei geslacht. Het bezwaar bestaat
niet tegen het gemengd zwemmen op zich of in familie-verband, maar
in het massale verschijnsel waarbij de indirecte verkeerde invloed op
bovengenoemde ook door anderen noodzakelijk geachte schroom tussen
beide sexen, door ons als een maatschappelijk kwaad wordt gezien
van niet te onderschatten betekenis.
Was dit van het begin af aan zuiver gesteld, dan had men nooit een
dergelijk debat gekregen en men zou meer respect hebben gehad voor
elkanders standpunt. Wat de statistieken betreft, die de heer de Rui-