e leu- e dui- epaal- okkel- rorden meer, hoven, r een- en de nin als dienst edaan an Mr Er is alge- aestaat an het mengd uit de rstan- t pro- lit ge- ogelijk rs ge- erking merkt in het dwingt onjuist aken. digend weest. ey de ft ge- bewe- toen zwem en die iet an- betoog illende aaaken. ken in zich dan ook op leiding 16 JULI 1947 671 te zijn om daar tegenop te komen, tenzij het al te erg is. Wat het aanvallen van de statistieken betreft, moet hij opmerken, dat hij daar ook geen bewonderaar van is, al moet men ze dikwijls gebruiken bij gebrek aan ander materiaal. Overigens vindt hij, dat het aan de te genstanders is om te bewijzen, dat men hier zoveel beter is dan elders. De VOORZITTER merkt op, dat dit argument er buiten gelaten moet worden. Het heeft er weinig mee te maken; er zijn zoveel andere fac toren hierbij betrokken. De heer JONGBLOED meent vervolgens te moeten opkomen tegen de woorden van de heer van Swol, die gezegd heeft, dat hij zich ge ërgerd heeft aan de toon in sprekers betoog. Mogelijk is Spr. wat scherp geweest, maar in de vorige vergadering zijn hem ook woorden toegevoegd als abnormaal, afgestompt enz. Hij kaatst deze tegenwerping dan ook terug. Als de heer van Swol respect eist voor zijn mening, Spr. doet dat voor de zijne en voor die van dat deel der bevolking, dat het in dit punt met hem eens is. Men moet ook niet met argu menten aankomen uit de bezettingstijd. Toen. ontbrak alle toezicht. In het betoog van de heer Struycken heeft Spr. geen motivering kunnen vinden voor het gewijzigde .standpunt. Het andere voorstel was wij der en B en W hebben toen voorgestemd, terwijl men nu met een enger standpunt komt. De heer DE RUITER geeft toe, dat .statistieken niet altijd juist zijn, maar deze cijfers noemt hij toch wel heel frappant en het verschil te groot. Ook het zich beroepen op gestrafte en niet gestrafte delicten acht Spr. onjuist. Ook bij de andere groepen heeft men dit immers. De Zuidelijke aard geeft ook geen verklaring; men vindt immers Ka tholieken over het gehele land. Wethouder STRUYCKEN merkt op, dat hij slechts enkele factoren heeft genoemd en dat de moderne criminologische wetenschap aan zijn zijde staat. De heer DE RUITER zegt nog, dat gesproken is over respect van andermans overtuiging. Dit vindt hij juist, maar dan moet men ook de minderheid recht geven, ook inzake ontspanning e.d. Nu zegt de meerderheid, dat de minderheid tegen zichzelf beschermd moet wor den, anders krijgt men wat Wethouder van Haperen heeft gezegd. De VOORZITTER stelt thans voor het voorstel in stemming te bren gen, om art. 78a van de Politieverordening te vervangen door een nieuw lid, zoals in het voorstel vermeld. Het voorstel wordt aangenomen met 23 stemmen voor en 10 stemmen tegen, terwijl de heer van den Eeden zich van stem ming heeft onthouden. Voor: van Gooi, van Houten, Meijs, van Oijen, Sprangers, van Oosterhout, van Kampen, Meijers, Roovers, Kramers, Beekers, van Bijnen, Dirven, van Haperen, van de Noort, Verschuren, van Gils, Schijen, van Arendonk, Verhaak, Cosijn, Struycken en Romsom; Tegen: Brekelmans, Laban, Laurey, van der Meulen, Brin kerhof, ten Holder, Kamphuis, Jongbloed, van der Kleij en de Ruiter.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1947 | | pagina 671